Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Grieken, Th. M. M.
de Plant in hare Ornamentale Behandeling: met eene Inleiding : "over de Zinnebeeldige Voorstelling". 2 Titelplaten, 38 Albumplaten, 4 tekstplaten en 150 tekstfiguren — Groningen, 1888

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.43156#0055
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
4S -

opnemen van uitwendige indrukken; bijv, het oor van eenen wolf doelt op het loeren naar buit;
het oor van eenen haas, op vrees en valsche schaamte; een menschenoor, op het luisteren naar het
woord Gods. — Hoorns symboliseeren de hevigheid eener prikkeling; bijv, de hoorns van eenen stier
wijzen op ongebondenheid; de hoorns van eenen bok, op hoogmoed; ramshoorns, op strijdvaardigheid.
Omtrent de symb. beteekenis van den hoorn bij de Egyptenaren en andere volken der oudheid voeren
wij, na hetgeen reeds vroeger dienaangaande is gezegd, nog het volgende aan. De hoorn doelt bij
die volken op macht, glans, stralen; de hoorns van den ram wenden zich, teruggebogen, weder
naar hun eigen middelpunt toe, en doelen dus op den in zich zelven teruggetrokken, zijnen
glans in zich insluitenden, cl. w. z. onzichtbaren god, die zich slechts onder het masker der uiter-
lijke, zichtbare wereld aan de stervelingen vertoont. Vandaar dat de Egyptenaren den god Ammon
met ramshoorns afbeelden. De Israëlieten volgden de Egyptenaren daarin in zooverre na, dat Mozes
zich aan zijn volk slechts met gesluierd aangezicht vertoonde, en naderhand met ramshoorns werd
afgebeeld, als vertegenwoordiger van den onzichtbaren God.
Figuren uit deelen van verschillende dieren samengesteld, hebben wij reeds vroeger leeren
kennen. Wij brengen hier nog in herinnering den griffoen (Fr. griffon , \xa\..grifone), zijnde eene
phantastische figuur, ten deele leeuw, ten cleele vogel. Aristeas van Proconnesus, die omstreeks
de 5Oe of 5óe olympiade (580 of 556 v. C.) leefde, spreekt reeds van griffoenen. De oorsprong
van dit fabeldier moet dan ook bij de Assyriërs in het paleis van Ninive worden gezocht. De
griffoen was een vogel met vier pooten, met den kop van eenen adelaar, ter grootte van eenen
wolf, waarvan de pooten en klauwen op die van eenen leeuw geleken. — In de heraldiek komt dit
dier zeer dikwijls voor; ontbreken de vleugels, clan noemt men het claar panter. De symb. be-
teekenis van dit dier is wijsheid en opmerkzaamheid. — Wij willen hier tevens omtrent de
Wijze van voorstelling van dieren in ornamentwerken een en ander aanvoeren.
Het is opmerkelijk, dat men bij vele ornamentisten eene neiging bespeurt om aan de dieren,

Fig. 3 en 4.



die in een ornamentwerk voorko-
men , vormen en uitdrukkingen
te geven, die zoo getrouw moge-
lijk de natuur zijn nagebootst. De
ouden deden dit niet; evenmin
dacht men in de middeleeuwen
aan zoodanige aan de natuur ge-
trouwe voorstellingen. Deze dier-
figuren moeten in verband met
het ornament, waarin zij voor-
komen, worden gestijleerd, en de
bekwaamheid van den beeldhou-
wer of schilder zal juist dan blij-
ken , wanneer hij toont geen
dierenschilder te zijn, maar een
geheel weet voort te brengen,
waarbij het ornament volkomen
tot zijn recht komt. De nadeelen
van eene te juiste nabootsing der
natuur bij dierfiguren springen
dikwijls duidelijk in ’t oog bij het
beschouwen der wapens van vele
 
Annotationen