DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.54658#0111
104
bewoner van het vrouwentimmer, ’s konings minister van
vermaak’ x).
In Bharata’s hoofdstuk Siddhivyarijaka vinden wij het
volgende omtrent het lachen der toeschouwers:
‘Als dansenden een zweem van hasya rasa teweegbren-
gen , dan moet de toeschouwer dit steeds opnemen met
6 een glimlach./ Even verholen hasya, in woorden namelijk,
moet door de toeschouwers met halven lach worden opge-
7 nomen./ Het hdsya, dat voortspruit uit de uitgelatenheid
van den vidüsaka en uit den tooneeltoestel, dat moet met
8 een schaterlach door de toeschouwers worden opgenomen’2).
De grappen van den vidüsaka, hier op éen lijn gesteld
met vertooningen van bespottelijke decoratie en dergelijke
zaken, schijnen dus van bijster koddigen aard te zijn
’) Geciteerd bij Rariganfitha, comm. op Vikr., p.' 26.
Met deze definities vergelijke men die
van Sudhdkara, (in Arthadyot. 55, bij RanganAtha p. 26., Pada-
candrikd 77):
Vikrtdhgavacovesair hasyakdri vidusakah; Vgl. Théhtre ind.,
appendice 19.
in het Anargha-rdghava, op naam van Bharata :
vaihdsikah kelikarah prahdsi ca vidusakah.
in de Bhüsana op Dasakum. p. 251, uit Rasaratna :
angadivesavaikrtyahdsyakdri vidusakah.
in de LaghudipikÊ op Dasakum., p. 277 , zonder opgave van herkomst:
samdhdnanipunas caiva hasyakdri vidusakah.
De bestaande stukken bevestigen niet alle den trek, die Visvan. als
kenmerk opgeeft, dat hij een naam draagt, aan bloemen enz. ontleend :
in Sakuntald heet hij MÊdhavya, Mfithavya of Mddhavya (in verband
met mddhaviï)\ in Ratn. en Priyad.: Vasantaka, hier komt het dus uit.
Voorts echter, in Mfilavik. : Gautama, in Vikr.: MÊnavaka — 'vent,
dwaas’, in NÊg.: Atreya, in Mrcch.: Maitreya, in Viddhasdl.: Cfirayana.
2) Ns. XXVII, 6—8.
bewoner van het vrouwentimmer, ’s konings minister van
vermaak’ x).
In Bharata’s hoofdstuk Siddhivyarijaka vinden wij het
volgende omtrent het lachen der toeschouwers:
‘Als dansenden een zweem van hasya rasa teweegbren-
gen , dan moet de toeschouwer dit steeds opnemen met
6 een glimlach./ Even verholen hasya, in woorden namelijk,
moet door de toeschouwers met halven lach worden opge-
7 nomen./ Het hdsya, dat voortspruit uit de uitgelatenheid
van den vidüsaka en uit den tooneeltoestel, dat moet met
8 een schaterlach door de toeschouwers worden opgenomen’2).
De grappen van den vidüsaka, hier op éen lijn gesteld
met vertooningen van bespottelijke decoratie en dergelijke
zaken, schijnen dus van bijster koddigen aard te zijn
’) Geciteerd bij Rariganfitha, comm. op Vikr., p.' 26.
Met deze definities vergelijke men die
van Sudhdkara, (in Arthadyot. 55, bij RanganAtha p. 26., Pada-
candrikd 77):
Vikrtdhgavacovesair hasyakdri vidusakah; Vgl. Théhtre ind.,
appendice 19.
in het Anargha-rdghava, op naam van Bharata :
vaihdsikah kelikarah prahdsi ca vidusakah.
in de Bhüsana op Dasakum. p. 251, uit Rasaratna :
angadivesavaikrtyahdsyakdri vidusakah.
in de LaghudipikÊ op Dasakum., p. 277 , zonder opgave van herkomst:
samdhdnanipunas caiva hasyakdri vidusakah.
De bestaande stukken bevestigen niet alle den trek, die Visvan. als
kenmerk opgeeft, dat hij een naam draagt, aan bloemen enz. ontleend :
in Sakuntald heet hij MÊdhavya, Mfithavya of Mddhavya (in verband
met mddhaviï)\ in Ratn. en Priyad.: Vasantaka, hier komt het dus uit.
Voorts echter, in Mfilavik. : Gautama, in Vikr.: MÊnavaka — 'vent,
dwaas’, in NÊg.: Atreya, in Mrcch.: Maitreya, in Viddhasdl.: Cfirayana.
2) Ns. XXVII, 6—8.