DOORNEN IN DEN LAUWERKRANS. 207
kunnen verrichten; doch er zijn offers die men aan
niemand vragen kan. »
« Er is geen offer zóó groot dat Antonio van Dyck
het niet voor Mary Ruthven zou kunnen brengen.
Beproef het slechts en ik zweer u bij mijne eer « neen »
te zeggen, zoo het mij te veel mocht kosten. »
« Zoo gij het dan volstrekt wilt, zal ik u mijn
geheim mededeelen; maar beschuldig mij niet van
onkieschheid, want ik vraag u niets. Ik wil u slechts
bewijzen dat ook gij hier werkeloos moet blijven, »
sprak het jonge meisje op waardigen toon. « Ik weet
niet, meester Antonio of het u bekend is dat ons
geslacht volkomen verarmd is. »
Hij boog zwijgend, en zijn blik rustte met nog
meer liefde dan te voren op haar, wie deze laatste
woorden zooveel gekost moesten hebben.
« De armoede is niets, » ging zij voort; « dank
zij mijn bestier over het kasteel en onze huishouding,
gelukt het mij haar genoegzaam te bezweren om haar
niet al te zeer op mijn vader te laten drukken. Iets
anders is echter de schande.... »
« Zoolang ik leef zal deze nooit op u nederdalen! »
verzekerde de kunstenaar met vuur.
« Gij kunt haar niet van ons afwenden. Reeds
ging ik sedert mijne eerste jeugd gebukt onder het
bewustzijn, de kleindochter, van een moordenaar te
wezen. O! tracht niet de daad van mijn grootvader
te vergoelijken. David Rizzio mag geweest zijn wie hij
wilde, en nog heeft niemand zijne schuld kunnen
bewijzen, toch had een Ruthven er voor moeten terug-
deinzen, een weerlooze neer te vellen om zijn vorst
te behagen. Ditmaal echter is het eene- schande
die ons meer van nabij treft. Mijn vader is buiten
staat aan zijne verplichtingen te voldoen; in de hoop
kunnen verrichten; doch er zijn offers die men aan
niemand vragen kan. »
« Er is geen offer zóó groot dat Antonio van Dyck
het niet voor Mary Ruthven zou kunnen brengen.
Beproef het slechts en ik zweer u bij mijne eer « neen »
te zeggen, zoo het mij te veel mocht kosten. »
« Zoo gij het dan volstrekt wilt, zal ik u mijn
geheim mededeelen; maar beschuldig mij niet van
onkieschheid, want ik vraag u niets. Ik wil u slechts
bewijzen dat ook gij hier werkeloos moet blijven, »
sprak het jonge meisje op waardigen toon. « Ik weet
niet, meester Antonio of het u bekend is dat ons
geslacht volkomen verarmd is. »
Hij boog zwijgend, en zijn blik rustte met nog
meer liefde dan te voren op haar, wie deze laatste
woorden zooveel gekost moesten hebben.
« De armoede is niets, » ging zij voort; « dank
zij mijn bestier over het kasteel en onze huishouding,
gelukt het mij haar genoegzaam te bezweren om haar
niet al te zeer op mijn vader te laten drukken. Iets
anders is echter de schande.... »
« Zoolang ik leef zal deze nooit op u nederdalen! »
verzekerde de kunstenaar met vuur.
« Gij kunt haar niet van ons afwenden. Reeds
ging ik sedert mijne eerste jeugd gebukt onder het
bewustzijn, de kleindochter, van een moordenaar te
wezen. O! tracht niet de daad van mijn grootvader
te vergoelijken. David Rizzio mag geweest zijn wie hij
wilde, en nog heeft niemand zijne schuld kunnen
bewijzen, toch had een Ruthven er voor moeten terug-
deinzen, een weerlooze neer te vellen om zijn vorst
te behagen. Ditmaal echter is het eene- schande
die ons meer van nabij treft. Mijn vader is buiten
staat aan zijne verplichtingen te voldoen; in de hoop