372 KUNSTENAARS EN KUNSTWERKEN
Nizo, de derde van de monniken waarvan Reinerus
spreekt en eveneens scholaster, was van een uiterst
zacht en innemend karakter (1).
Ofschoon zeer weinig begaafd door de natuur, was
hij toch door aanhoudende studie een zeer bekwaam
man geworden. Uitstekend vooral in de muziek, ver-
vaardigde hij « iVIelodiae de sanctis Joanne et Paulo
Martyribus, de sanctis Nazario et Celso, de domno
Frederico Leodiensi episcopo (2), ex cujus etiam gestis,
obitu vel miraculis Libellum scripsit (3). »
In 1161 werd Everlinus van "Fooz tot abt benoemd,
en hij behield deze waardigheid tot aan zijnen dood
die den 25n Dec. ii83 voorviel. Everlinus had zijne
studiën aan de hoogeschool te Parijs volbracht en had
daar kennis aangeknoopt met Thomas Becket, later
aartsbisschop van Cantorbery. Toen deze den martel-
dood gestorven was en er veel wonderen aan zijn graf
geschiedden, liet Everlinus in zijn klooster een altaar
te zijner eere oprichten ; dit was het eerste, dat hier in
deze streken ter eere van den h. Thomas van Cantor-
bery werd gesticht. Everlinus behartigde de tijdelijke
zoowel als de geestelijke belangen van het klooster, en
in 1170 beliep het getal monniken vier en veertig.
Hij liet verbeteringen en herstellingen doen aan de
kerk en de kloostergebouwen. In de abtswoning, die
hij mede het opbouwen, deed hij eene huiskapel oprich-
ten en wijden, ter eere van den h. Lucas en den
(1) « Falli poterat, fallere homo simplex ignorabat. Proinde nos
pueruli cum ab Ulo doceremur undelibet nobis iratum facile sup-
plantabamus ac veluti ex alto aere cadentia librantis et ferientis
Judabamus verbera. »
12) Vg. Analect. Boll. 1883, II, bl. 259-269.
(3) Rein. col. 26.
Nizo, de derde van de monniken waarvan Reinerus
spreekt en eveneens scholaster, was van een uiterst
zacht en innemend karakter (1).
Ofschoon zeer weinig begaafd door de natuur, was
hij toch door aanhoudende studie een zeer bekwaam
man geworden. Uitstekend vooral in de muziek, ver-
vaardigde hij « iVIelodiae de sanctis Joanne et Paulo
Martyribus, de sanctis Nazario et Celso, de domno
Frederico Leodiensi episcopo (2), ex cujus etiam gestis,
obitu vel miraculis Libellum scripsit (3). »
In 1161 werd Everlinus van "Fooz tot abt benoemd,
en hij behield deze waardigheid tot aan zijnen dood
die den 25n Dec. ii83 voorviel. Everlinus had zijne
studiën aan de hoogeschool te Parijs volbracht en had
daar kennis aangeknoopt met Thomas Becket, later
aartsbisschop van Cantorbery. Toen deze den martel-
dood gestorven was en er veel wonderen aan zijn graf
geschiedden, liet Everlinus in zijn klooster een altaar
te zijner eere oprichten ; dit was het eerste, dat hier in
deze streken ter eere van den h. Thomas van Cantor-
bery werd gesticht. Everlinus behartigde de tijdelijke
zoowel als de geestelijke belangen van het klooster, en
in 1170 beliep het getal monniken vier en veertig.
Hij liet verbeteringen en herstellingen doen aan de
kerk en de kloostergebouwen. In de abtswoning, die
hij mede het opbouwen, deed hij eene huiskapel oprich-
ten en wijden, ter eere van den h. Lucas en den
(1) « Falli poterat, fallere homo simplex ignorabat. Proinde nos
pueruli cum ab Ulo doceremur undelibet nobis iratum facile sup-
plantabamus ac veluti ex alto aere cadentia librantis et ferientis
Judabamus verbera. »
12) Vg. Analect. Boll. 1883, II, bl. 259-269.
(3) Rein. col. 26.