ONDERZOEK OVER FAUST.
hemel, en als deze naar waarheid, ja, met ongeveinsde
treurnis (i) — deze licht te rechtvaardigen verdichting,
veroorlooft zich ook de sage — het treurige lot der
verdoemden afmaalt, voelt hij zich recht een man (Mod-
derman bl. 76 v. 89) :
Leer dan van Faustus, menschelijken moed.
Veracht geneugten, die men u ontzegt 1
Ga, en bericht den grooten Lucifer
Van Faustus, die het eeuwig leven door
Zijn hemeltergend denken heeft verbeurd,
Zeg, dat ik hem mijn ziel schenk, mits hij mij
Nog vier en twintig jaren in 't leven ldat
En volop doe genieten aardschen lust.
De dichter doet het onzinnig streven des doctors,
die meer en meer zijne waardigheid vergeet en dieper
zinkt, door eene komische tegenstelling uitschijnen.
Zijn dienaar Wagner, die al spoedig zijnen meester
navolgt, werft van zijnen kant eenen in lompen gehulden
mensch aan tot zijnen dienst en tot medewerking aan
de zwarte kunst. Rupel, lezen wij, zou zijne ziel voor
eenen goed gebradenen en met eene goede saus bespren-
kelden hamelbout verkoopen. Maar wanneer de zaak
ernstig wordt, en hij zich voor eenige guldens tot den
dienst van Wagner en van den duivel moet verbinden,
kan hij er slechts door geweld toe gedwongen worden;
eerst wanneer zijn meester twee duivels ter hulp roept,
stemt hij toe. De dichter wil ons doen verstaan dat
Faust op Rupel niets vooruit heeft, als wel dat hij
den bond met den duivel nog met meer vermetelheid
en goedkooper sluit.
Nog eenmaal klopt de genade aan de deur des
(1) Versta : Satan zou zijn lot betreuren, indien zulks mogelijk
ware.— Verg. daarbij echter P. Alberdingk Thijm, als boven, bl. 41.
hemel, en als deze naar waarheid, ja, met ongeveinsde
treurnis (i) — deze licht te rechtvaardigen verdichting,
veroorlooft zich ook de sage — het treurige lot der
verdoemden afmaalt, voelt hij zich recht een man (Mod-
derman bl. 76 v. 89) :
Leer dan van Faustus, menschelijken moed.
Veracht geneugten, die men u ontzegt 1
Ga, en bericht den grooten Lucifer
Van Faustus, die het eeuwig leven door
Zijn hemeltergend denken heeft verbeurd,
Zeg, dat ik hem mijn ziel schenk, mits hij mij
Nog vier en twintig jaren in 't leven ldat
En volop doe genieten aardschen lust.
De dichter doet het onzinnig streven des doctors,
die meer en meer zijne waardigheid vergeet en dieper
zinkt, door eene komische tegenstelling uitschijnen.
Zijn dienaar Wagner, die al spoedig zijnen meester
navolgt, werft van zijnen kant eenen in lompen gehulden
mensch aan tot zijnen dienst en tot medewerking aan
de zwarte kunst. Rupel, lezen wij, zou zijne ziel voor
eenen goed gebradenen en met eene goede saus bespren-
kelden hamelbout verkoopen. Maar wanneer de zaak
ernstig wordt, en hij zich voor eenige guldens tot den
dienst van Wagner en van den duivel moet verbinden,
kan hij er slechts door geweld toe gedwongen worden;
eerst wanneer zijn meester twee duivels ter hulp roept,
stemt hij toe. De dichter wil ons doen verstaan dat
Faust op Rupel niets vooruit heeft, als wel dat hij
den bond met den duivel nog met meer vermetelheid
en goedkooper sluit.
Nog eenmaal klopt de genade aan de deur des
(1) Versta : Satan zou zijn lot betreuren, indien zulks mogelijk
ware.— Verg. daarbij echter P. Alberdingk Thijm, als boven, bl. 41.