482
NARDUS-BID.
verstijvende koude doen denken, voerde eerst langs een
schier eindelooze reeks van dorre, grauwe akkers en
half onderwater staande velden, die om beurte de een-
zaamheid der streek verzwaarde voor wie ze gevoelen
kon. Nardus-bid deden ze dat niet. Hem hadden
sinds gisteren avond vreemde dingen door 't hoofd
gespeeld; oude, zeer oude herinneringen, die lang sche-
nen ingesluimerd, waren met levendigheid ontwaakt.
Jaren waren in hunne dorre eentonigheid voor hem
voorbij gegaan, hem immer verder scheidend van een
verleden, waaraan de zich onbewust indommelende
geest zelden meer dacht. Maar nu plotseling was het
opgewekt met eene helderheid, die de sneeuw der grijs-
heid in eene lange reeks van oogenblikken op den zich
onmerkbaar neerbuigenden kruin neergedaald deed ver-
geten. Waar de weg zich met een lange reeks van
woudgroepen afwisselde, stond Nardus een oogenblik
stil; een oogenblik, en ging dan door. Wat maakte die
schijnbaar onharmonische geluiden, die uit dat bosch
opstegen en • herhaaldelijk het ruischen als van een
zephir tot het bulderen als van een storm deden aan-
groeien, wat maakte ze zoo boeiend voor dien oude,
die toch dorper als hij was, uit gewoonte vreemd moest
zijn aan de indrukken der natuur, slechts niet aan
hare afwisseling, daar hij tusschen deze en zijn bestaan
zulk een nauwen band ziet? Het waren stemmen uit
een verleden, welke dat gonzen en zuchten van den wind
hem te gemoet voerde; het geleken schimmen, aan
welke die herfsrgeluiden duidelijker vorm gaven.
Nardus-bid en Nardus de houthakker was dezelfde
persoon; het scheen eene vluchtige gebeurtenis waarin de
eerste een verleden, de laatste geen toekornst meer had.
Het was een herfstdag als nu ; ook gierde de wind
door het zwaar geboomte van het boschaadje; maar
NARDUS-BID.
verstijvende koude doen denken, voerde eerst langs een
schier eindelooze reeks van dorre, grauwe akkers en
half onderwater staande velden, die om beurte de een-
zaamheid der streek verzwaarde voor wie ze gevoelen
kon. Nardus-bid deden ze dat niet. Hem hadden
sinds gisteren avond vreemde dingen door 't hoofd
gespeeld; oude, zeer oude herinneringen, die lang sche-
nen ingesluimerd, waren met levendigheid ontwaakt.
Jaren waren in hunne dorre eentonigheid voor hem
voorbij gegaan, hem immer verder scheidend van een
verleden, waaraan de zich onbewust indommelende
geest zelden meer dacht. Maar nu plotseling was het
opgewekt met eene helderheid, die de sneeuw der grijs-
heid in eene lange reeks van oogenblikken op den zich
onmerkbaar neerbuigenden kruin neergedaald deed ver-
geten. Waar de weg zich met een lange reeks van
woudgroepen afwisselde, stond Nardus een oogenblik
stil; een oogenblik, en ging dan door. Wat maakte die
schijnbaar onharmonische geluiden, die uit dat bosch
opstegen en • herhaaldelijk het ruischen als van een
zephir tot het bulderen als van een storm deden aan-
groeien, wat maakte ze zoo boeiend voor dien oude,
die toch dorper als hij was, uit gewoonte vreemd moest
zijn aan de indrukken der natuur, slechts niet aan
hare afwisseling, daar hij tusschen deze en zijn bestaan
zulk een nauwen band ziet? Het waren stemmen uit
een verleden, welke dat gonzen en zuchten van den wind
hem te gemoet voerde; het geleken schimmen, aan
welke die herfsrgeluiden duidelijker vorm gaven.
Nardus-bid en Nardus de houthakker was dezelfde
persoon; het scheen eene vluchtige gebeurtenis waarin de
eerste een verleden, de laatste geen toekornst meer had.
Het was een herfstdag als nu ; ook gierde de wind
door het zwaar geboomte van het boschaadje; maar