LAUREYS VAN PAPENBROECK.
499
stokregel genoemd, dat het voorgehouden onderwerp
inhield, was dit :
" Tis recht « den knecht » moet den Heer obedieren. »
Ziehier hoe l,aureys dit voorval vertelt :
« In den somer, als elck nai_r vreuchden tracht,
Synde vergadert een goede compagnie,
Eén onder al heeft eenen regel voortgebracht
Eysschende daerop een Ballade op de knie,
Van seventhien regels. Elck sprack : het gesch'e.
Dry pryskens stelden hy daerop, t'sy u verclaert.
Thoochste droech ick mede sonder invie,
Dwelck is de Balade die hier volgt... »
Balade.
Gen. 1. Als Godt den mensch hadde geschapen net,
En heerlyck gestelt int aertsch paradys.
Gen. 2. Gaf hy hem een geboth, hier wel op let,
Begeerende gehoorsaemheyt, t'blnyende rys,
Want boven alle deuchden voert rehoorsaemheyt prys.
Sootbleeck aen den Patriarch Abraham
Gen. 22. Die uut gehoorsaemheyt synen sone wys
Sou opgeoffert hebben, een onnoosel Lam,
Dwelck was een figuere van Christus die quara
Uut gehoorsaemheyt in dit dal beneden.
Om ons te verlossen ende hy benam
Den vyant syn macht, en heeft hem vertreden.
Ephe. 4. Hy is het hooft daer wy af syn de leden
Ons heer ende meester die ons moet regeren,
Hy gebiet ons ter werelt veei goede seden,
Daer wy niet in en hoorden te failleren,
Tis recht « den knecht » moet den Heer obedieren.
Hout recht deur. »
Een volgend feest is hierna hekend gemaakt :
cc t' Refereyn datte- nae volgt is gemaeckt op een chaert,
Daer elck iet geestlycx stelden nae synen sin,
En boven hoochsten, tweeden en derden prys vermaert,
Soo warender noch twee bekers van fynen tin,
Een voor den besten regel, en eenen niet min
Voor t'beste prononcheren, om te schouwen verdriet,
Die ick beyde vercreech, tot mynen gewin,
Maer voorts van al dander en hadde ick niet
499
stokregel genoemd, dat het voorgehouden onderwerp
inhield, was dit :
" Tis recht « den knecht » moet den Heer obedieren. »
Ziehier hoe l,aureys dit voorval vertelt :
« In den somer, als elck nai_r vreuchden tracht,
Synde vergadert een goede compagnie,
Eén onder al heeft eenen regel voortgebracht
Eysschende daerop een Ballade op de knie,
Van seventhien regels. Elck sprack : het gesch'e.
Dry pryskens stelden hy daerop, t'sy u verclaert.
Thoochste droech ick mede sonder invie,
Dwelck is de Balade die hier volgt... »
Balade.
Gen. 1. Als Godt den mensch hadde geschapen net,
En heerlyck gestelt int aertsch paradys.
Gen. 2. Gaf hy hem een geboth, hier wel op let,
Begeerende gehoorsaemheyt, t'blnyende rys,
Want boven alle deuchden voert rehoorsaemheyt prys.
Sootbleeck aen den Patriarch Abraham
Gen. 22. Die uut gehoorsaemheyt synen sone wys
Sou opgeoffert hebben, een onnoosel Lam,
Dwelck was een figuere van Christus die quara
Uut gehoorsaemheyt in dit dal beneden.
Om ons te verlossen ende hy benam
Den vyant syn macht, en heeft hem vertreden.
Ephe. 4. Hy is het hooft daer wy af syn de leden
Ons heer ende meester die ons moet regeren,
Hy gebiet ons ter werelt veei goede seden,
Daer wy niet in en hoorden te failleren,
Tis recht « den knecht » moet den Heer obedieren.
Hout recht deur. »
Een volgend feest is hierna hekend gemaakt :
cc t' Refereyn datte- nae volgt is gemaeckt op een chaert,
Daer elck iet geestlycx stelden nae synen sin,
En boven hoochsten, tweeden en derden prys vermaert,
Soo warender noch twee bekers van fynen tin,
Een voor den besten regel, en eenen niet min
Voor t'beste prononcheren, om te schouwen verdriet,
Die ick beyde vercreech, tot mynen gewin,
Maer voorts van al dander en hadde ick niet