BOEKENKENNIS. 549
op aangenaam papier, trekt het boekje iedereen aan en sticht den
lezer.
Aan de jonge lijderes, een voorbeeld voor vele duizenden, is
te Schiedam eene kapel met een voortreffelijk beeld, gehouwen door
Veneman, gesticht. Dit is voorzeker eene gepastere hulde dan een
of ander « fossiel » standbeeld op de markt (zooals Bismarck
zijn eigen monument te Ems noemt). Een standbeeld is altoos iets
hachelijks al heeft het ook zoo schoone kuitenbeenen als onze
Rembrandt op de oude botermarkt te Amsterdam, wien men
eerst eenen mantel in deftige plooien tot op de voetwervels had
toegedacht, doch die toenmaals afgewezen werd door den keurraad.
Sedert dat Royer Rembrandt boetseerde, zijn er, och arm!
een aantal andere kuitebeen-standbeelden epidemisch verrezen!
Het volk heeft zoo weinig zin voor Boduognat te Antwerpen
als voor den « koopman in brillen », Spinoza, te "s Gravenhage.
Met eene kapel die eene beeltenis bevat weet het volk van
Schiedam wel weg, en ook aan hem die hier niet juist wil
binnengaan zal, wanneer hij het ontstaan van het bidhuis gedenkt,
onwillekeurig eene goede gedachte invallen.
Lycophron, treurspel van Eug. de Malmédy. Amsterdam, C. L.
van Langenhuyzen, 1890.
De Katholieke Gids, de Porle-feuille, enz. hebben dit tooneel-
stuk vrij scherp beoordeeld. Wij voor ons meenen eene eerste
proeve van dramatische dichtkunst niet met een meesterstuk te
moeten vergelijken, en geven daarom het woord aan eenen jongen
letterkundige om ovér het werk van eenen studiegenoot zijn
oordeel mede te deelen. Red.
Eene poging tot steuning van het vaderlandsch tooneel mag
bijzonder lofwaardig heeten, reden waarom het doel, dat de Heer
Eug. de Malmédy zich bij het schrijven van zijn Lycophron heeft
voorgesteld, zijne eerste verdienste is.
Het stuk is streng aan de drie eenheden gebonden en op de
leest der klassieken geschoeid, te streng misschien, om in den
modernen tijd genoeg te worden gewaardeerd.
De handeling is vol leven, de belangstelling wordt onophou-
delijk gaande gehouden, de moederliefde van Lycophron weeft zich
als een gouden draad door het geheel. Maar de verwikkeling, die
zich oplost in het derde bedrijf, en met de woorden van Periander t
« Ik buig mijn hoofd voor '1 hoog besluit der Godheid neder !
Neen, 't is geen menschenwoord dat van uw lippen spreekt!...
is eenigzins duister en niet met vaste hand bewerkt.
Misschien vindt dit hierin zijne uitlegging, dat de kroonwei-
gering van Lycophron eigenlijk twee motieven heeft, waarvan het
eerste, het vasthouden van Cypselus aan zijn recht, eerst in 't veer-
op aangenaam papier, trekt het boekje iedereen aan en sticht den
lezer.
Aan de jonge lijderes, een voorbeeld voor vele duizenden, is
te Schiedam eene kapel met een voortreffelijk beeld, gehouwen door
Veneman, gesticht. Dit is voorzeker eene gepastere hulde dan een
of ander « fossiel » standbeeld op de markt (zooals Bismarck
zijn eigen monument te Ems noemt). Een standbeeld is altoos iets
hachelijks al heeft het ook zoo schoone kuitenbeenen als onze
Rembrandt op de oude botermarkt te Amsterdam, wien men
eerst eenen mantel in deftige plooien tot op de voetwervels had
toegedacht, doch die toenmaals afgewezen werd door den keurraad.
Sedert dat Royer Rembrandt boetseerde, zijn er, och arm!
een aantal andere kuitebeen-standbeelden epidemisch verrezen!
Het volk heeft zoo weinig zin voor Boduognat te Antwerpen
als voor den « koopman in brillen », Spinoza, te "s Gravenhage.
Met eene kapel die eene beeltenis bevat weet het volk van
Schiedam wel weg, en ook aan hem die hier niet juist wil
binnengaan zal, wanneer hij het ontstaan van het bidhuis gedenkt,
onwillekeurig eene goede gedachte invallen.
Lycophron, treurspel van Eug. de Malmédy. Amsterdam, C. L.
van Langenhuyzen, 1890.
De Katholieke Gids, de Porle-feuille, enz. hebben dit tooneel-
stuk vrij scherp beoordeeld. Wij voor ons meenen eene eerste
proeve van dramatische dichtkunst niet met een meesterstuk te
moeten vergelijken, en geven daarom het woord aan eenen jongen
letterkundige om ovér het werk van eenen studiegenoot zijn
oordeel mede te deelen. Red.
Eene poging tot steuning van het vaderlandsch tooneel mag
bijzonder lofwaardig heeten, reden waarom het doel, dat de Heer
Eug. de Malmédy zich bij het schrijven van zijn Lycophron heeft
voorgesteld, zijne eerste verdienste is.
Het stuk is streng aan de drie eenheden gebonden en op de
leest der klassieken geschoeid, te streng misschien, om in den
modernen tijd genoeg te worden gewaardeerd.
De handeling is vol leven, de belangstelling wordt onophou-
delijk gaande gehouden, de moederliefde van Lycophron weeft zich
als een gouden draad door het geheel. Maar de verwikkeling, die
zich oplost in het derde bedrijf, en met de woorden van Periander t
« Ik buig mijn hoofd voor '1 hoog besluit der Godheid neder !
Neen, 't is geen menschenwoord dat van uw lippen spreekt!...
is eenigzins duister en niet met vaste hand bewerkt.
Misschien vindt dit hierin zijne uitlegging, dat de kroonwei-
gering van Lycophron eigenlijk twee motieven heeft, waarvan het
eerste, het vasthouden van Cypselus aan zijn recht, eerst in 't veer-