DOORNEN IN DEN LAUWERKRANS. 209
« Waarin zou de vernedering liggen? » vroeg van
Dyck zacht. « Slechts twee personen behooren er ooit
iets van te weten : gij en ik; en wat mij betreft, ik
zal het weinige dat ik voor u doen mocht aanstonds
vergeten. Zoo het u pijn kon doen mij daarna ooit
nog weer te zien, ik heb u lief genoeg, Maria, om
voor altijd uit uw leven te verdwijnen en nimmer te
trachten u nog op mijn pad te ontmoeten. Zou het u
zóóveel kosten te moeten denken : ginds, ergens, in
het bont gewoel dier te vergeefs naar vreugde dorstende
menigte, leeft een man voort, wien ik een oogenblik
van unvermengcl geluk heb gegeven, dien ik voor één
uur verheven heb boven zijn eigen doelloos en lichtzin-
nig bestaan, zeg mij is dat u te veel? »
Het was al donkerder en donkerder geworden. In
de natuur om hen heen was alles in diepe rust gedom-
peld; nergens viel een spoor van eenig menschelijk
wezen te ontdekken, en een tijdlang heerschte er
onafgebroken stilzwijgen tusschen hen.
Eensklaps stond Mary Ruthven stil, en een door-
dringenden, harden blik op den schilder vestigende,
zeide zij :
« Eene vrouw van mijn geslacht kan alleen op ééne
voorwaarde zulk een gift aannemen____ »
« Vergeef mij, » sprak Anthonio van Dyck zacht
doch beslist, « ik acht het aan mij die voorwaarde te
bepalen en zij is dat er geen gemaakt zal worden, dat
de bijstand aangenomen zal worden als komende van
een vriend, die onbekend wenscht te blijven. »
« Dat is niet mogelijk I Indien ik mijn vader
onteerd zou achten omdat hij buiten staat was hetgeen
hij schuldig is terug te betalen, dan is dat niet om
zelve in dezelfde fout te vervallen. Wat echter Mary
Ruthven niet aan mag nemen kan eene andere vrouw-
doen.... »
« Waarin zou de vernedering liggen? » vroeg van
Dyck zacht. « Slechts twee personen behooren er ooit
iets van te weten : gij en ik; en wat mij betreft, ik
zal het weinige dat ik voor u doen mocht aanstonds
vergeten. Zoo het u pijn kon doen mij daarna ooit
nog weer te zien, ik heb u lief genoeg, Maria, om
voor altijd uit uw leven te verdwijnen en nimmer te
trachten u nog op mijn pad te ontmoeten. Zou het u
zóóveel kosten te moeten denken : ginds, ergens, in
het bont gewoel dier te vergeefs naar vreugde dorstende
menigte, leeft een man voort, wien ik een oogenblik
van unvermengcl geluk heb gegeven, dien ik voor één
uur verheven heb boven zijn eigen doelloos en lichtzin-
nig bestaan, zeg mij is dat u te veel? »
Het was al donkerder en donkerder geworden. In
de natuur om hen heen was alles in diepe rust gedom-
peld; nergens viel een spoor van eenig menschelijk
wezen te ontdekken, en een tijdlang heerschte er
onafgebroken stilzwijgen tusschen hen.
Eensklaps stond Mary Ruthven stil, en een door-
dringenden, harden blik op den schilder vestigende,
zeide zij :
« Eene vrouw van mijn geslacht kan alleen op ééne
voorwaarde zulk een gift aannemen____ »
« Vergeef mij, » sprak Anthonio van Dyck zacht
doch beslist, « ik acht het aan mij die voorwaarde te
bepalen en zij is dat er geen gemaakt zal worden, dat
de bijstand aangenomen zal worden als komende van
een vriend, die onbekend wenscht te blijven. »
« Dat is niet mogelijk I Indien ik mijn vader
onteerd zou achten omdat hij buiten staat was hetgeen
hij schuldig is terug te betalen, dan is dat niet om
zelve in dezelfde fout te vervallen. Wat echter Mary
Ruthven niet aan mag nemen kan eene andere vrouw-
doen.... »