Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 12.1899

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.26592#0309

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
294

RUDOLF BAUMBACH.

watergeesten, kaboutermannetjes, boschvrouwtjes, en der-
gelijke wezens, die in de sprookjes zijn blijven voort-
bestaan, was hij ten volle vertrouwd. Dit had hij aan zijn
moeder te danken, een goedhartige, verstandige, rijk-
begaafde vrouw, die eene weelderige phantasie bezat
en daarenboven een boeiende vertelster was.

’s Avonds, na gedane dagtaak, zette de knaap zich
nevens moeder, die dan aan ’t vertellen ging van reuzen
en dwergen, tooverkasteelen en vurige draken, betoo-
verde bloemen, sprekende dieren en zoo meer. Rudolf
hing haar letterlijk aan de lippen en erfde zoo van haar
dien zin voor de natuur en dien lust tot phantaseeren
over, die de Latijnsche school, met al haar verbazing-
wekkende geleerdheid, niet vermocht te dooden.

Er is, in de zoo rijke Duitsche lettergeschiedenis
van deze eeuw, geen dichter wellicht, die zulken diepen
zin voor de natuur vertoont als RUDOLF BAUMBACH.
En geen wonder'!

Wat in de kinderjaren
Het harte boeit en tooit,

Dringt diep in het geheugen
En men vergeet het nooit.

Nauwelijks was de lustige, zonnige vacantietijd
aangebroken, of Rudolf vertrok met ransel en staf en
doorkruiste in alle richtingen zijn geboortestreek, zoo
mild door de natuur gezegend, waar de legende zulke
diepe w’ortels heeft geschoten.

Eindelijk kwam de genotvolle, kommerlooze, rozige
studententijd, die nooit meer in ’t leven weerkeert, en.
waaraan men later als met een zucht denken moet.
Met volle teugen heeft Baumbach hem genoten, en
ook met volle tonen heeft hij hem bezongen. Na te
 
Annotationen