Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 12.1899

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26592#0593

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
BOEKENKENNIS.

567

Het werk opent met de van Eycken en hunne navolgers : van der
Heyden, Bouts, van der Goes, vervolgens Memling ; daarna volgen de
Keulsche, Boven-Rijnsche, Zwaabsche en andere meesters. Hierop gaat hij
over tot Augsburg, Neurenberg, en een aantal muurschilders; vervolgens
verschijnen Quinten Massys, Holbein d. j., de meester van Maria’s Dood,
en de Renaissance in ’t Noorden in ’t algemeen. Twee nauwkeurige
registers bevorderen niet weinig de waarde van dit boek, wat wij warm
aanbevelen.

A. T.

Die frühmittelalterliche Kunst der gernranischen Völker, Unter

besonderer Beriicksichtigung der skandmavischen Baukunst in ethno-
logisch-antropologischer Begründung dargestellt von Privatdozent Pr. Sees-
selrerg. Hierzu gehorig das Tafelwerk : F. Seesselberg. Die skandi-
navische Baukunst der ersten nordisch-christlicben Jalirhunderte. Berlin
1897. E. Wasmuth (prijs 150 m.).

De schrijver zoekt in ’t bovenstaand werk te bewijzen, dat de
germaansche, bijzonder de skandinaafsche kunst zich niet zoo zeer sluit
aan de romaansche, die door het christendom is ingevoerd, als wel aan de
vormen, die oorspronkelijk uit het heidendom stammen, maar ook gedeel-
telijk aan oostersche en romeiosche vormen zijn ontleend. De schrijver
wil daarom aan het christendom niet te kort doen, ofschoon in dit opzicht
misschien kleinigheden zijn te verwijten. Hij schreef zonder vooringe-
nomenheid, naar de waarheid, en zegt dat de Germanen, ondanks dat zij
door romaanschen invloed bekeerd zijn, eene germaansche-, maar met
eene romaansche bouwkunst hebben voortgebracht. Alvorens dit nader
te bewijzen, levert hij een belangrijk overzicht over den stijl der ger-
maansche versiering. Hij onderzoekt dan grondig de gewichtigste bouw-
stelsels der germaansche landen en aldus verkrijgen zijne beweringen
een vasten grondslag.

Niemand zal ontkennen, dat uit den scheepsbouw en het skandi-
naafsche blok- en boerenhuis, de heidensche tempel, en onmiddellijk
daarna de noordsch christelijke houtbouw zich ontwikkeld heeft en dat
van het midden der XII® eeuw af oostersche en italiaansch christelijke
onderdeden zich doen gelden. Ook de engelsche invloed op latere kerk-
gebouwen wordt aangetoond en zoo vormt de beschouwing van de
engelsche noordmansche bouwkunst in Skandinavië het laatste gedeelte
van dit prachtig werk, waarin wij vele eigenaardigheden en nieuwe
gezichtspunten uit de geschiedenis der bouwkunst van Skandinavië leeren
kennen. Wanneer de schrijver ook hier en daar wat al te zeer uitsluitend
nationaal schijnt te oordeelen, zoo overtreft hij toch in veelzijdigheid en
diepte van onderzoek de meesten, welke over dergelijke onderwerpen
geschreven hebben. V. K.

Het Klein prieel der geestelijker Melodyen, verbeetert, ende
vermeerdert met veel schoone en nieuwe Liedekens. Tot Luyck, By
Jan Ouwerx, teghenover die P. P. der Societeyt Jesu.

Het zeldzaam zangboekje met bovenstsanden titel heeft 187 blad-
zijden en drie voor de tafel.

Het bevat 83 liederen waarvan de meesten voorkomen in ’t Hof ken;
Het Prieel; \ Geestelijk Liedt-Boeck van Nicolaes Janssens; De Evan-
gelische Leeuwrik; De Bloemhof; De geestelijke Dreve; Parnassus,
d. i. den Blyenberg, en de bundels van v. Haeften en Harduyn.

De volgende liederen komen zeldzaam voor en daarom deel ik hier
de beginselregels mede :
 
Annotationen