Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
— 53

krachten bekend is, welke in eene constructie aanwezig zijn. Hieruit volgt onmiddellijk, dat deze
kunsttaal zeer moeilijk door den oningewijde zal worden begrepen ; zelfs menig bouwkundige heeft
zich in dit opzicht deerlijk vergist. Wij willen een en ander door voorbeelden trachten aan te toonen.
Aan eenen riem met gesp hecht men het idee van iets te kunnen omsluiten; in dien riem is, zoodra
hij een voorwerp omspant, eene trekkende kracht in de richting der lengte werkzaam. Dit zelfde
heeft ook plaats in den hoepel van eene kuip of ton, zoodat men de in den hoepel aanwezige kracht
zoude kunnen uitdrukken, door aan dezen de gedaante van eenen riem met gesp te geven. De
decoratieve voorstelling is dus hier volstrekt niet in strijd met de werkelijkheid. Evenzoo drukt eene
koord met knoop, doch in zwakkeren zin, hetzelfde denkbeeld uit. Wanneer nu echter de architect
de hierboven aangehaalde gespversiering wilde toepassen op de banden (cordons), die rondom een
gebouw loopen, dan zoude hij zich deerlijk vergissen, want die banden hebben geene trekkende,
maar alleen eene dragende functie te vervullen; ook vereenigen zij niet, maar zij scheiden af, of
liever, brengen overgangen tot stand. En toch hebben wij deze gespversiering met betrekking tot
die banden bij gebouwen aangetroffen.
Aan eene zuil, die naar beneden dikker, althans niet dunner wordt, hecht men het idee van
dragen. Nu is echter dikwijls in eene ordonnantie een opgaande vorm noodig, zonder dat deze juist
als dragend deel mag worden voorgesteld. Men zoude dien opgaanden vorm de gedaante van een
Hermeszuiltje (vergel. pag. 26) kunnen geven, dat, naar beneden dunner wordende, meer eene schei-
dende , dan wel eene dragende functie aanwijst. Er kunnen echter omstandigheden zijn, die zich
niet dadelijk aan ’t oog vertoonen , welke bepaald eene verbreeding naar het grondvlak vorderen.
Wanneer een veerkrachtig lichaam, bijv, een vierkant blok van gutta percha, op een grondvlak
geplaatst en op zijn bovenvlak gelijkmatig belast wordt, dan buigen de zijvlakken uit, en die uitbui-
ging zal sterker zijn, naarmate de drukking grooter wordt. Dienovereenkomstig geeft men bij
gebouwen aan de onderste steenblokken, die de meeste drukking hebben te verduren, somtijds
zoodanig uitbuigend voorvlak. De architect begaat echter eene fout, wanneer hij de steenen in de
hooger liggende vakken van het bouwwerk meer of sterker naar buiten uitwerkt (meer bosse geeft)
dan de lager liggende, omdat deze hooger liggende steenen blijkbaar minder drukking te verduren
hebben. En toch treft men bouwwerken in gehouwen steen, of waarbij deze constructiewijze in
portland-cement is nagebootst, aan, waarbij juist dit omgekeerde voorkomt. — Wanneer echter een
constructiedeel te sterk uit- of doorbuigt, is dit een bewijs, dat dit deel te zwak is en de stabiliteit
der constructie bedreigt, zoodat, wanneer de bovengenoemde uitbuiging te sterk wordt voorgesteld,
daaraan eerder een begrip van zwakte, dan van sterkte moet of kan worden gehecht.
In de voluten der Jonische orde, over welker ontstaan reeds heel wat is getwist, meenden
eenige toongevende bouwmeesters de opgerolde einden der stukken leder te herkennen, die men
ter betere verdeeling van de drukking over de zuil had gelegd. Een ander daarentegen vond
deze voorstelling zeker wat te prozaïsch, en zag er den veervorm in, als zinnebeeldige uitdrukking
der veerkracht, welke in of op de steenmassa zoude werkzaam zijn. Inderdaad kan men dien
veervorm met weinig moeite in eenige Jonische kapiteelen, bijv, in die van den tempel aan den
Ilissus bij Athene, van den Pallastempel te Priene, enz., vinden. Nu zoude echter bij eene
ijzerconstructie zoodanige voorstelling te pas kunnen komen, daar eenige deelen daarbij aan buigin-
gen of bewegingen zijn onderworpen, maar bij eene steenconstructie der Grieken, waarbij juist de
kolossale afmetingen der deelen , de zwaarte der steenmassa’s, enz., elk denkbeeld van insoliditeit
of beweeglijkheid in de constructie uitsluiten, zoude de voorstelling van eene veer onwillekeurig,
zooal niet iets bespottelijks, dan toch zeker iets kleingeestigs met zich brengen; en daarvoor staat
in onze oog en de kunst der Grieken nog te hoog.
Bij de Gothische bouwwerken treft men op de hoeken der torens, boven de pijlers, enz.,
 
Annotationen