Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
— 55 -

concrete voorstelling toelaat. Zeker is het, dat de kunstenaar in overdrijving kan vervallen.
Wanneer eene allegorische voorstelling, bijv, door bijschriften enz., moet worden duidelijk gemaakt,
is het misschien beter, dat zij achterwege blijft. Zullen wij echter onze musea sluiten, omdat er
zoovele schilderijen, beeldhouwwerken, enz. in voorkomen, die zonder eenige nadere toelichting
niet worden begrepen ? En dat de graad der toelichting niet voor de verschillende personen,
die zoodanige instellingen bezoeken, dezelfde kan zijn, zal wel door niemand worden betwist. Het
gaat niet aan , de kunst aan banden te leggen, omdat sommige menschen al eene zeer vreemde
opvatting omtrent kunst en kunstwerken hebben; velen onder hen zelfs de kunst en alles , wat met
haar in verband staat, eenvoudig negeeren. Wie bijv., die veel gereisd heeft, heeft niet eens
een persoon ontmoet, die, op de vraag, of hij dit of dat museum ook had bezocht en welke zijne
bevinding daaromtrent was, een antwoord gaf ongeveer in dezen zin: ,,ja, ik vond het gebouw
wel mooi, maar het zag er zoo slordig uit; van vele beelden waren de armen, handen, enz.
beschadigd, van enkele beelden was er niets meer dan de romp aanwezig”; of de verzuchting:
,,ik kan mij niet begrijpen, dat men het goud van die lijsten niet beter onderhoudt”. — Wil men zich
naar de massa van het publiek richten, dan zorge men eenvoudig, dat het materiaal schitterend,
de uitvoering kostbaar, de gedachte bijzaak zij, of liever ontbreke. Hoe geheel anders handelden
in dit opzicht o. a. de Egyptenaren, die zelfs in het eenvoudigste sieraad eene gedachte, een dich-
terlijk idee wisten te leggen. Geheel niet zeldzaam bij dat volk zijn bijv, hangers in den vorm
van een oog met eene traan, waar boven of beneden eene tong in gestyleerden vorm is aangebracht,
in de beteekenis van „zien, gevoelen, spreken”; of insecten tot dergelijke sieraden verwerkt,
waarvan de symb. beteekenis algemeen bekend was. (Vergel. pag. 45, de scarabaeus.)
Een wapen ter bestrijding van de allegorische voorstelling is de door sommigen beweerde, doch
naar onze opvatting slechts schijnbaar historische waarheid, dat de allegorie in het cultuurleven
der volkeren eerst laat in de kunst, mythologie en poësie voorkomt. De krachtige tijd der jeugd
eener natie, zeggen zij, schept slechts krachtige gestalten, vol werkelijk leven; machtige góden,
sterke helden en stoute figuren, die met warm bloed en een helder oog het nationale wezen
trouw weerspiegelen. De antieke kunst kende daarom nauwelijks, wat wij allegorie noemen; in het
Christendom schildert de kunst eerst de levensvolle gestalten van den Heiland, de moeder Gods,
de zendelingen en martelaren, voordat abstracte begrippen, zooals Charitas, Spes, Fides, Sophia
(de wijsheid, als moeder van de drie hier genoemde hoofddeugden voorgesteld) enz. haar tot model
dienen. Later zelfs ontaardden deze soort van voorstellingen in eene, alle kunst doodende, spits-
vondigheid.
Zoover behoeven onze kunstenaars immers niet af te dwalen. Wanneer zij , bij het ontwer-
pen van hunne zinnebeeldige voorstellingen, steeds de kunst der ouden, of, waar dit noodig is,
de oud-christelijke kunst voor oogen houden, zullen zij voor die overdrijvingen evenzeer bewaard
blijven, als door het volgen der natuur bij het bepalen van hunne ornamentale vormen. Wij hebben
dus grond te hopen, dat de voorgaande bladzijden niet onnut zullen geschreven zijn voor hen, die
met de decoratieve kunst iets te maken hebben.
Verschil tusschen eene allegorische en eene symbolische voorstelling.
Eigenlijk hadden wij moeten aanvangen met het verschil aan te wijzen, dat er tusschen eene
allegorische en eene symbolische voorstelling bestaat. Opzettelijk hebben wij dit tot nu toe achter-
wege gelaten, te meer omdat het onderscheid tusschen de allegorische en symb. voorstelling
somtijds niet zóó kenmerkend is aan te wijzen, als wel eens wordt beweerd. Daar toch, waar
de een eene symb. voorstelling meent te zien, wijst een ander wel degelijk de allegorie aan, of
omgekeerd. De opvatting van het voorgestelde door den beschouwer en vooral het mindere of
meerdere dichterlijke gevoel van dezen hebben daaraan meestal schuld. Wij zouden in navolging
 
Annotationen