Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
— gó

om zuivere lijnen te verkrijgen; de hoofdvorm, waarin hij werkt, is dikwijls niets anders dan eene
mathematische figuur. Zijn oog is echter te goed geoefend om niet te ontwaren, dat passerconstruc-
tiën alléén dikwijls te stootende overgangen geven om enkel daarop te vertrouwen. Daar dus, waar
zulke gevallen zich voordoen, voltooit of wijzigt hij uit de vrije hand het mathematisch beloop. Wij
willen dit met een zeer eenvoudig voorbeeld aantoonen, waardoor men onze bedoeling beter zal
vatten. Wanneer men twee cirkels trekt, die elkaar raken, dan ziet men niets stootends, want
het oog volgt, van het raakpunt uitgaande, den cirkelomtrek van een der beide cirkels. Veegt


men nu (hg. 35^) van den eenen cirkel de
bovenhelft, en van den anderen de beneden-
helft weg, zoodat er eene voortloopende krom-
me lijn ontstaat, dan ontwaart men, zelfs bij
de nauwkeurigste passerconstructie, bij het
vroegere raakpunt eenen stootenden overgang,
doordien deze hier plotseling is. Trekt men
echter de halve cirkels niet geheel tot hun
ontmoetingspunt door, bijv, tot a, a, en ver-

eenigt men ze uit de vrije hand, dan zal dat stootende in het beloop verdwijnen (fig. 35 2?).
Brengt men eene rechte lijn door de beide middelpunten der halve cirkels, dan valt het stoo-
tende in het beloop nog meer in 'toog; doch verdwijnt, wanneer men eene gebogen lijn door het
raakpunt brengt (fig. 35 C). Gevallen van dezen aard komen bij het gebruik van mathematische
instrumenten , zoowel bij het bouwkundig teekenen als bij het ornamentteekenen zeer dikwijls voor.
Ook is het voldoende bekend, dat sommige figuren, waarvoor men meer of minder samengestelde
passerconstructiën heeft uitgedacht, bijv, de ellips, de spiraal, enz., niet die losheid vertoonen,
welke met de vrije hand is te verkrijgen.
Er hoort echter heel wat oefening toe om zuivere, vaste lijnen uit de vrije hand te trekken,
vooral wanneer die lijnen, zooals men het noemt, niet aangedikt mogen worden. Het is dan ook
niet te verwonderen, dat het aantal ornamentteekenaars, die scherpe, zuivere contourlijnen kunnen
trekken, niet zeer groot is; men redt zich doorgaans, of liever tracht zich te redden, door eene
schaduwing of door de kleur. Met deze laatste alleen is echter nimmer het effect te verkrijgen , clat
een met zuivere contourlijnen geteekencl en daarbij gekleurd ornament kan geven. Ook hier zien wij
dus weer een zeer groot verschil tusschen het ornamentschilderen en het figuurschilderen, zooals dit
laatste gewoonlijk wordt opgevat. Men zal ons tegenwerpen, dat in sommige ornamentstijlen een
buitengewoon schitterend effect is verkregen door de kleur, niettegenstaande de teekening daarbij
op de grofste wijze was verwaarloosd. Wij durven echter vragen: hoeveel te grooter zoude dit
effect zijn, wanneer de teekening daarbij eens met zorg en door eene bekwame hand was uitge-
voerd? Het schitterendste effect zal, wanneer het alleen door de kleur wordt voort^ebracht,
doorgaans slechts kort van duur zijn en den kunstenaar of kunstkenner dikwijls in ’t geheel niet
kunnen bevredigen. Voor alles wordt dus bij het ornament eene zuiver afgewerkte contourteeke-
ning vereischt. Heeft men de teekenstift voldoende in zijne macht gekregen, dan eerst grijpe
men naar de kleur. Wij zeggen „voldoende”; want wacht men te lang met het bezigen van kleuren,
dan loopt men gevaar, het oog ongevoelig te maken voor de kleur, en „een ornament zonder kleur
maakt het effect van tonen zonder muziek.” Wij zouden zelfs het gebruik der kleuren aan het
zoogenoemde leeren schaduwen vooraf willen laten gaan, i°. omdat er bij vlakversieringen van eene
schaduwing in den regel geen sprake mag zijn, en 2n. omdat de schaduw eigenlijk uit een samen-
stel van kleuren bestaat.
Bij het teekenen, vooral van ornamenten , is het overhaast werken bepaald af te keuren, en
 
Annotationen