4
INLKTDING.
nooit bekend is geweest, verstijft ook de kunst zelve daar-
door. Men copieert wat vroeger gemaakt was, men blijft stil-
staan en gaat dus achteruit. De stijve vormen, waarvan men
ook in vroegere tijden van bloei niet geheel los kon komen,
worden nog stijver, al het leven verdwijnt langzamerhand
en de beeldhouwkunst wordt slechts het inhakken van
stereotype vormen van zittende of staande menschen, steeds
in dezelfde houding, in de harde steen, op zich zelf ook al
vrij ongeschikt tot bet opnemen van meer samengestelde
vormen.
Toch komt er nog wel een iets betere tijd. In de zeven-
tiende eeirw v. Chr. waarschijnlijk, wordt de heerschappij
der Hyksos omvergeworpen, een nieuwe Egyptische vor-
stenregeering treedt op, wederom met Thebe als zetel en
verbazend is de kracht die Egypte onder deze Koningen
ontwikkelt. We zijn in het zoogenaamde Nieuwe Rijk, in
de tijden van Thutmosis III, van Amenophis III en de
Ramessiden. Veldtochten naar alle kanten worden onder-
nomen en de Koning, de zoon der Zon, breidt de grenzen
van zijn rijk uit tot yer in Aziii. Overal vernietigt hij zijn
vijanden, en zijn onderdanen gaan op in de vereering van
dien eenen grooten. Alom getuigen tempels en monumen-
ten van zijn daden en op hun wanden prijken reliefs, die
den Koning voorstellen, de vijanden van Egypte verdelgend.
De kunst komt thans geheel in dienst van den machtigen
heerscher; zij dient slechts om zijn roem te vereeuwigen in
monumenten. In en om Thebe verrijzen paleizen en tempels
en nog spreken de rui'nen van Karnak, van Luksor en zoo-
vele andere plaatsen daar in de buurt, van de macht hunner
oprichters. Geen wonder echter dat niettegenstaando die
INLKTDING.
nooit bekend is geweest, verstijft ook de kunst zelve daar-
door. Men copieert wat vroeger gemaakt was, men blijft stil-
staan en gaat dus achteruit. De stijve vormen, waarvan men
ook in vroegere tijden van bloei niet geheel los kon komen,
worden nog stijver, al het leven verdwijnt langzamerhand
en de beeldhouwkunst wordt slechts het inhakken van
stereotype vormen van zittende of staande menschen, steeds
in dezelfde houding, in de harde steen, op zich zelf ook al
vrij ongeschikt tot bet opnemen van meer samengestelde
vormen.
Toch komt er nog wel een iets betere tijd. In de zeven-
tiende eeirw v. Chr. waarschijnlijk, wordt de heerschappij
der Hyksos omvergeworpen, een nieuwe Egyptische vor-
stenregeering treedt op, wederom met Thebe als zetel en
verbazend is de kracht die Egypte onder deze Koningen
ontwikkelt. We zijn in het zoogenaamde Nieuwe Rijk, in
de tijden van Thutmosis III, van Amenophis III en de
Ramessiden. Veldtochten naar alle kanten worden onder-
nomen en de Koning, de zoon der Zon, breidt de grenzen
van zijn rijk uit tot yer in Aziii. Overal vernietigt hij zijn
vijanden, en zijn onderdanen gaan op in de vereering van
dien eenen grooten. Alom getuigen tempels en monumen-
ten van zijn daden en op hun wanden prijken reliefs, die
den Koning voorstellen, de vijanden van Egypte verdelgend.
De kunst komt thans geheel in dienst van den machtigen
heerscher; zij dient slechts om zijn roem te vereeuwigen in
monumenten. In en om Thebe verrijzen paleizen en tempels
en nog spreken de rui'nen van Karnak, van Luksor en zoo-
vele andere plaatsen daar in de buurt, van de macht hunner
oprichters. Geen wonder echter dat niettegenstaando die