Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Immerzeel, Johan
De levens en werken der hollandsche en vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters: van het begin der vijftiende eeuw tot heden (2. deel) — Amsterdam: J.C. van Kesteren, 1843

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.63251#0207
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
MAR.

201

in dit kunstvak tot eene aanzienlijke hoogte gebragt heeft, ten bewijze waarvan kan
strekken, dat haar op de laatstelijk (18-42) te Parijs gehouden tentoonstelling, eene
gouden medaille werd toegewezen: het bekroonde stuk bevond zich op de Brusselsche
tentoonstelling van hetzelfde jaar, en werd door een liefhebber aldaar voor eene aan-
zienlijke som gekocht.
MARCUS (Jacob Ernst), een bekwaam kunstgraveur en teekenaar, werd den 19 Maart
1774 op het Eiland St. Eustatius geboren, en kwam in jeugdigen leeftijd met zijnen
vader te Amsterdam, dien hij in het volgende jaar verloor. Zijn voogd, de Heer Bal-
thazar Ortt, zijne verdere opkwccking verzorgende, gaf hem tot teekenmeester S. Goblé,
op wiens aanrading de jonge Marcus, toen zestien jaren oud, voor zes jaren besteld werd
bij den kunstrijken R.Vinkeles, om in de graveerkunst onderwezen te worden. Hij oefende
tevens zich vlijtiglijk op de Stads-Teeken-Academie en behaalde cr in 1798 in de hoogste
klasse den gouden eereprijs, en naderhand nog eenen dergelijken eerepenning op het
Genootschap Kunst zij ons doel, tot welks oprigting in 1801 door hem met den land-
schapschilder Fock het ontwerp gevormd was. Zijne keurige academiestanden cn iand-
schapsteekeningcn werden door de lieshebbers gewaardeerd cn gezocht. Zijn hoosdvak
was nogtans het graveren, en daarin ontbrak het hem niet aan besteld werk. Het bewijs
daarvan vindt men in vele door hem gegraveerde boekplaatjes. Men heest ook van hem
verscheiden sraaije prenten, naar schilderijen van Jan Steen en teekeningen van Jacob
Cats en D. Langendijk. Doch zijn voornaamste kunstarbeid bestaat in het, meest naar
zijne eigen teekeningen, geëtst prentwerk, getiteld; Studiebeelden en fragmenten, door
hem in 1807 begonnen en verscheiden jaren voortgezet, bestaande uit ruim 100 stuks
folio-platcn, voorstellcnde landschappen, beeldjes, studies en eene menigte portretten
van kunstenaars, geletterden en geleerden , naar teekeningen van H. W. Gaspari. Het-
zelve deed hem de zilveren medaille der Ncderlandsche Huishoudelijke Maatschappij te
Haarlem verwerven, doch moest bij gebrek aan genoegzame deelneming gestaakt wor-
den. Als zijne beste prenten mogen twee naar schilderijen van Jan Steen, twee naar
teekeningen van Jacob Cats en het portret van Koehoorn, naar Netscher, genoemd
worden. Hij was lid van het Instituut en onderwijzend medebestuurder bij de Koninklijke
Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, en kwam te overlijden in den herfst
van 1826.
MARE (Pieter de) werd in 1757 te Leiden geboren en in de graveerkunst onder
wezen door A. Delfos. Behalve de prentjes naar de teekeningen van Mejufvrouw Christina
Chalon, die met versjes van Lefrancq van Berkheij uitgegeven zijn, heeft de Mare nog
eene fraaije plaat gegraveerd naar eene teekening van Frans van Mieris, den ouden,
waarin twee vrouwelijke figuren voorkomen. Hij is in 1796 in zijne geboorteplaats
overleden.
* MARE (Johannes de), uit een adellijk Fransch geslacht gesproten, dat ten tijde
der geloofsvervolging naar Nederland week, waar zijn grootvader, en later zijn vader in
hunne behoeften moesten voorzien door het vak van kunstplaatslijpcr uit te oefenen ,
kwam den 26 October 1806 te Amsterdam ter wereld. Op twaalfjarigen leeftijd kwam
hij onder zekeren van der Meulcn, bij wien hij zich twee jaren bezig hield met het
teekenen en kleuren van prenten ; twee andere jaren bragt hij door met het maken van
aquatint gravures, en had eindelijk, in 1823, het geluk van onder den bekwamen Velijn
te komen , in wien hij, bij een welwillend leermeester, een wezentlijken vriend vond,
en die het genoegen mogt smaken in den jongen de Mare een kweekeling te vormen,
waarop het vaderland zich -met regt mag verhoovaardigen. Vijf jaren bragt hij bij de-
zen meester door en gelukkig ontwikkelde zich in dit tijdsverloop het talent des
jeugdigen kunstenaars. Behalve de menigvuldige kleine platen, w elke hij alstoen sneed,
verdienen genoemd te worden een vrij groote romp, naar een door zijnen meester naar
het leven gemaakte teekening, bij het graveren van welke hij, in de behandeling der
II. 26
Image description
There is no information available here for this page.

Temporarily hide column
 
Annotationen