te buiten gegaan en had zoodoende inbreuk gemaakt op de keizerlijke rechten. Op den
Rijksdag van Spiers in 1310 verkreeg graaf Reinald als gunst de bevoegdheid om de
privilegiën en rechten, door hem of zijn voorgangers verleend, te vernietigen of te bevestigen.
Hoewel men geene vernieuwde stadsrechten voor Roermond vermeld vindt, mag men toch
aannemen dat Reinald de rechten van Roermond, het troetelkind zijner voorgangers, in
de eerste plaats zal vernieuwd hebben.
Eerst nadat de Roomsche koning Willem II in 1247 aan graaf Otto van Gelre de
burcht van Nijmegen en zijne rechten op de stad in pand had gegeven, kon er sprake
zijn van eene verdeeling van Gelre in kwartieren. Vóór dien tijd vormde het graafschap
geen samenhangend ge-
heel, maar een gebied,
waarin nog verschillende
allodiën lagen, welke op
den duur eerst door
Otto II en zijne op-
volgers tot leenen werden
gemaakt. De vier kwar-
tieren, waarin Gelre ver-
deeld werd, worden ge-
noemd naar hunne hoofd-
steden : het kwartier van
Nijmegen, van Zutfen,
van Arnhem, en van
Roermond. De drie eerste
maakten de Nederkwar-
tieren uit, het laatste was
het Overkwartier. Tot
zooverre naar Meerdink.
Vanaf dit tijdstip Afb. 4. — Het kasteel Hillenraede, n. h. N. W.
— 1247 — hangt de ge-
schiedenis van Roermond geheel samen met die van Gelre tot 1543. Een zeer beknopt
overzicht van dit tijdperk te geven zou hier te veel plaatsruimte vorderen, zoude overigens
voor de geschiedenis van Roermond van weinig beteekenis zijn. Alleen willen wij hier
aanstippen dat graaf Reynald II in 1339 van Keizer Lodewijk de hertogelijke waardigheid
verkreeg en dat Gelre vanaf dat jaar een Hertogdom was. Roermond — het zij .te zijner
eere gezegd — heeft steeds aan de zijde van zijn rechtmatigen vorst gestaan, iets wat
niet van de andere steden van het Overkwartier kan gezegd worden, o.a. niet van Venlo,
de tweede stad van dat kwartier, van welks inwoners Slichtenhorst zegt: dat zij »schynen
ook een angel en swongh van de nabuyrighe Waelen te hebben, ende een luttel te hellen
na oproerigheid”. Ook in den onzaligen strijd tusschen graaf Arnold en zijn zoon Adolf,
101
Rijksdag van Spiers in 1310 verkreeg graaf Reinald als gunst de bevoegdheid om de
privilegiën en rechten, door hem of zijn voorgangers verleend, te vernietigen of te bevestigen.
Hoewel men geene vernieuwde stadsrechten voor Roermond vermeld vindt, mag men toch
aannemen dat Reinald de rechten van Roermond, het troetelkind zijner voorgangers, in
de eerste plaats zal vernieuwd hebben.
Eerst nadat de Roomsche koning Willem II in 1247 aan graaf Otto van Gelre de
burcht van Nijmegen en zijne rechten op de stad in pand had gegeven, kon er sprake
zijn van eene verdeeling van Gelre in kwartieren. Vóór dien tijd vormde het graafschap
geen samenhangend ge-
heel, maar een gebied,
waarin nog verschillende
allodiën lagen, welke op
den duur eerst door
Otto II en zijne op-
volgers tot leenen werden
gemaakt. De vier kwar-
tieren, waarin Gelre ver-
deeld werd, worden ge-
noemd naar hunne hoofd-
steden : het kwartier van
Nijmegen, van Zutfen,
van Arnhem, en van
Roermond. De drie eerste
maakten de Nederkwar-
tieren uit, het laatste was
het Overkwartier. Tot
zooverre naar Meerdink.
Vanaf dit tijdstip Afb. 4. — Het kasteel Hillenraede, n. h. N. W.
— 1247 — hangt de ge-
schiedenis van Roermond geheel samen met die van Gelre tot 1543. Een zeer beknopt
overzicht van dit tijdperk te geven zou hier te veel plaatsruimte vorderen, zoude overigens
voor de geschiedenis van Roermond van weinig beteekenis zijn. Alleen willen wij hier
aanstippen dat graaf Reynald II in 1339 van Keizer Lodewijk de hertogelijke waardigheid
verkreeg en dat Gelre vanaf dat jaar een Hertogdom was. Roermond — het zij .te zijner
eere gezegd — heeft steeds aan de zijde van zijn rechtmatigen vorst gestaan, iets wat
niet van de andere steden van het Overkwartier kan gezegd worden, o.a. niet van Venlo,
de tweede stad van dat kwartier, van welks inwoners Slichtenhorst zegt: dat zij »schynen
ook een angel en swongh van de nabuyrighe Waelen te hebben, ende een luttel te hellen
na oproerigheid”. Ook in den onzaligen strijd tusschen graaf Arnold en zijn zoon Adolf,
101