3gi
Ontsluit zich voor den vlijtigen adept!
Al wat op de a irde om de polen draait,
Zdl tot mijn dienst zijn! Vorsten, Keizers zelfs,
Regeeren elk slechts in hun eigen land,
Zij hebben niets te zeggen over wind
En regen, maar wie Ie magie verstaat
Regeert al wat des menschen brein omvat.
De toovenaar is machtig als een God.
Kom, Faustus, span uw hersens in, word God!
BI. 70, v. 78 :
'K roep geesten op, die brengen wat ik wensch,
Die mij verklaren wat ik niet begrijp,
En trouw volvoeren, wat ik stout beraam.
Afzonderlijk verlangt hij Indisch goud, vorstelijke
lekkerbeten, kennis der kabinetsgeheimen der koningen,
de macht in den nederlandschen opstand in te grijpen,
en meer, wat juist niet van de hoogste vlucht van
den geest getuigt. Klaarblijkelijk wil de dichter van
Faust geen held maken, maar veeleer de erbarmelijkheid
van ingebeelde grootheid voor oogen stellen.
De beide tooVeraars toonen nog duidelijk aan, in
welken modderpoel die gloriebaan zal uitloopen, daar
zij, door den bijstand der geesten, hunne lage driften
en hunnen zucht naar uitspattingen hoopen te bevredigen.
Maar Faust verlangt slechts « te leven gelijk zij ». Van
deze gedachte doordrongen, denkt hij zelfs niet meer
aan zijne ambtsplichten; de studenten zoeken hunnen
leeraar in zijne woning op, vernemen echter van
Wagner dat hij met de toovehaars gewichtige onder-
handelingen heeft.
Inderdaad wij vinden weldra den doctor in het
woud, met de duivelsbezwering onledig. Wanneer
Mephistopheles (bij Marlowe eigenlijk Mephostophilis)
verschijnt, praalt de verrukte toovenaar met de macht
zijner kunst. Treffend antwoordt hem de geest, dat de
Ontsluit zich voor den vlijtigen adept!
Al wat op de a irde om de polen draait,
Zdl tot mijn dienst zijn! Vorsten, Keizers zelfs,
Regeeren elk slechts in hun eigen land,
Zij hebben niets te zeggen over wind
En regen, maar wie Ie magie verstaat
Regeert al wat des menschen brein omvat.
De toovenaar is machtig als een God.
Kom, Faustus, span uw hersens in, word God!
BI. 70, v. 78 :
'K roep geesten op, die brengen wat ik wensch,
Die mij verklaren wat ik niet begrijp,
En trouw volvoeren, wat ik stout beraam.
Afzonderlijk verlangt hij Indisch goud, vorstelijke
lekkerbeten, kennis der kabinetsgeheimen der koningen,
de macht in den nederlandschen opstand in te grijpen,
en meer, wat juist niet van de hoogste vlucht van
den geest getuigt. Klaarblijkelijk wil de dichter van
Faust geen held maken, maar veeleer de erbarmelijkheid
van ingebeelde grootheid voor oogen stellen.
De beide tooVeraars toonen nog duidelijk aan, in
welken modderpoel die gloriebaan zal uitloopen, daar
zij, door den bijstand der geesten, hunne lage driften
en hunnen zucht naar uitspattingen hoopen te bevredigen.
Maar Faust verlangt slechts « te leven gelijk zij ». Van
deze gedachte doordrongen, denkt hij zelfs niet meer
aan zijne ambtsplichten; de studenten zoeken hunnen
leeraar in zijne woning op, vernemen echter van
Wagner dat hij met de toovehaars gewichtige onder-
handelingen heeft.
Inderdaad wij vinden weldra den doctor in het
woud, met de duivelsbezwering onledig. Wanneer
Mephistopheles (bij Marlowe eigenlijk Mephostophilis)
verschijnt, praalt de verrukte toovenaar met de macht
zijner kunst. Treffend antwoordt hem de geest, dat de