Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3.Ser. 3.1890

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.24588#0446

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
43o

BIJLAGEN.

— « Zie, daar zijn ze, ho! hoe glansend!...

« Moeder, ach! wat ben 'k vermoeid!
« Ho! 'k heb honger!... Moeder! Moeder,

« 'k Bid u geef nie een stuksken brood!... » —
Aaklig in het diep der bosscheh

Huilt de wind den zang der dood.

Hoe koud en hoe duister!... de sneeuw lag bij hoopen, en%.

In het midden van het hutje

Lag de moeder weenend néér
Op een ijskoud kinderlijkje;

En zij weende toch zoo zeer!
Van heur afgeteerde wangen

Rolden tranen bitter voort
Ja! een bloedge smerte dollek

Had heur moederhert doorboord!
Ach heur wichtje was gevlogen

Naar der Englen Paradijs,
Wat zij 't kustte... ach!... arme moeder!...

't Lijkje bleef zoo koud als ijs!

Hoe koud en hoe duister!. . . de sneeuw lag bij hoopen

Op velden en weiden, op weg en op pad.
In schittrende zalen, bij drinkschaal en luchters

Waar wee of ellende geene intrede had ;
Daar feestten de rijken, de grooten der wereld,

En draaiden, en zwaaiden in dartel gestoot!
Maar geen van die rijken daar dacht aan de moeder...

De moeder!... de ellendge!... heur wichtje was dood!

O rijken, ik bid u, o geef aan den arme,

Want. wat gij hem geeft, geeft ge Gode ten leen!

En eens zal aie arme u een voorspreker wezen,
En oopnen den hemel u door zijn gebeên.

g, O. L. V. Hemelvaartsmaand 1889.

Jozef P. M. Hildassonen .
 
Annotationen