490 NARDUS-BID.
« Hij haw ae zö gèrre nog is gezien, » zei ze,
de falie een weinig achterwaarts slaande, en zag tot
hem op met een gelaat, dat getuigde hoe waar het
gezegde van den gestorvene was geweest, waar zij hem
medelijdend « en auwen doezeler » schold.
« Hij haw ae zö gèrre nog is gezien, » zei ze,
de falie een weinig achterwaarts slaande, en zag tot
hem op met een gelaat, dat getuigde hoe waar het
gezegde van den gestorvene was geweest, waar zij hem
medelijdend « en auwen doezeler » schold.