IO
UIT DE DAGEN DER JEUGD.
is niet alleen in het stuk dat ik jaloersch ben, juffrouw
Lili. »
Maar er volgde geen antwoord. Zijne bruid tuurde
hardnekkig door het kijkgat en moest plotseling wel
bleek geworden zijn, want de begaafde bewonderaar van
Bach fluisterde vol ontzetting : « Wat deert u? »
Het was eene toonlooze meisjesstem, die hem ten
antwoord gaf : « De beide ledige eereplaatsen zijn daar
juist ingenomen geworden, en wij behoeven op geen
genade meer te rekenen. Berthold Auerbach en Heinrich
Laube zijn er. Verstaat gij mij wel : Heinrich Laube! .
Ik ben verstijfd van angst! »
Tegen mijne verwachting in, echter, scheen dit
bericht geen verpletterenden indruk te maken.
« Dat meent gij toch niet,’] juffrouw Lili! » voegde
mijn buurman mij toe, terwijl hij mij wegtrok van mijn
gevaarlijk plekje, « waartoe zouden wij ons om dat
tweetal bekommeren? Wij offeren ons op voor eene liefda-
digheidsvoorstelling, dus voor een goed doel. Laube zal
ons voorzeker niet engageeren ! Wij spelen niet voor hem.
En Berthold Auerbach kan ons toch niet afbreken. Houd
dus gerust het hoofd omhoog. Wat zou er wel van mij
terecht komen, indien gij den moed liet zakken? »
Op dat oogenblik weerklonk de bel, die ons op
onzen post riep. Achter de schermen trad mijn tooneel-
vader in vroolijke stemming op ons toe, in elke hand
een glas champagne dragende : « Gij moet krachten
opdoen, kinderen! » riep hij uit, « en mij vooral niet
beschaamd maken ! »
Het ware mij on mogelijk de gewaarwoordingen te
beschrijven, waarmede ik mij begaf tot mijn gelegenheids-
werktafeltje, dat voor een scheef, waggelend tooneel-
venster geplaatst was. Slechts één enkele naam stond
mij in vlammend schrift voor den geest : die van den
UIT DE DAGEN DER JEUGD.
is niet alleen in het stuk dat ik jaloersch ben, juffrouw
Lili. »
Maar er volgde geen antwoord. Zijne bruid tuurde
hardnekkig door het kijkgat en moest plotseling wel
bleek geworden zijn, want de begaafde bewonderaar van
Bach fluisterde vol ontzetting : « Wat deert u? »
Het was eene toonlooze meisjesstem, die hem ten
antwoord gaf : « De beide ledige eereplaatsen zijn daar
juist ingenomen geworden, en wij behoeven op geen
genade meer te rekenen. Berthold Auerbach en Heinrich
Laube zijn er. Verstaat gij mij wel : Heinrich Laube! .
Ik ben verstijfd van angst! »
Tegen mijne verwachting in, echter, scheen dit
bericht geen verpletterenden indruk te maken.
« Dat meent gij toch niet,’] juffrouw Lili! » voegde
mijn buurman mij toe, terwijl hij mij wegtrok van mijn
gevaarlijk plekje, « waartoe zouden wij ons om dat
tweetal bekommeren? Wij offeren ons op voor eene liefda-
digheidsvoorstelling, dus voor een goed doel. Laube zal
ons voorzeker niet engageeren ! Wij spelen niet voor hem.
En Berthold Auerbach kan ons toch niet afbreken. Houd
dus gerust het hoofd omhoog. Wat zou er wel van mij
terecht komen, indien gij den moed liet zakken? »
Op dat oogenblik weerklonk de bel, die ons op
onzen post riep. Achter de schermen trad mijn tooneel-
vader in vroolijke stemming op ons toe, in elke hand
een glas champagne dragende : « Gij moet krachten
opdoen, kinderen! » riep hij uit, « en mij vooral niet
beschaamd maken ! »
Het ware mij on mogelijk de gewaarwoordingen te
beschrijven, waarmede ik mij begaf tot mijn gelegenheids-
werktafeltje, dat voor een scheef, waggelend tooneel-
venster geplaatst was. Slechts één enkele naam stond
mij in vlammend schrift voor den geest : die van den