Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 9.1896

DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.26591#0257

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
DICHTKUNST; LETTEREN.

<0an hm f^rins, bh in em fjs;iald&
tooonöc.

Een Sprookje door VlVIEN.

R was eens een prins, die woonde in een ijspaleis,
’t Was een heel groot, prachtig paleis, waar
de prins in woonde, met statighooge zuilengan-
gen, die verweg schemerden in hun heerlijken groenblau-
wer! glans, en groote zalen, door slechts éen zuil gedragen,
waar ’t licht geheimzinnig langs waasde, groen, geelgroen,
goudblauw.

Maar alles was er van ijs, en zoo koud, zooin-
koud! De arme prins was er in bevroren.

Eerst waren zijn hersenen bevroren.

Van ’t achterhoofd af, waar de kleine hersenen lig-
gen, daalde ze neer, de ijzige, ijzige, verstijvende koude,
in zijn rug, in zijn borst, in zijn gansche lichaam.

En eindelijk ook in zijn hart....

Zijn hart bevroor ’t laatst, zijn arm, goed dichterhart.

Want vroeger was hij een dichter geweest, een groot
en edel dichter.

Hij had gezongen lieflijke zangen, die trekken de
wereld dóór als een zachtklagende, verre muziek, verweg en
toch dichtbij, dicht bij de harten der menschen, en die
 
Annotationen