EEN KUNSTLIEFHEBBER.
139
zegde hij, « de armen kunnen maar met hunnen
arbeid betalen en, als God hen de gezondheid ont-
neemt, blijven zij niet verantwoordelijk. Wie weet,
meester Caverdone, of die honderd liren u niet voor
eene plaats in den hemel aangerekend worden. »
De kleine, oude man trok een boos gezicht.
« Scherts zoo niet, Jacopo, roep liever koopers bijeen. »
Jacopo gehoorzaamde al lachend, terwijl Caver-
done tot de op straat verstrooide meubels naderde,
om opnieuw te onderzoeken wat zij hem wel opbrengen
konden....
De arme weduwe zat onbeweeglijk niet verre
van den dorpel; zij hield twee kinderen van bijna
denzelfden ouderdom in de armen gedrukt, die elkan-
der aan de loshangende haren trokken, een derde
kind rolde aan hare voeten en het jongste vlocht
zingend eenige strooihalmen, die het uit zijn bedje
had getrokken. Het uitzicht der weduwe was kalm :
noch tranen in de oogen, noch zucht op hare lippen.
Het was eene onderwerping nog smertelijker dan
klagen, nog bitterder dan de wanhoop.
Eindelijk waren toch eenige voorbijgangers blijven
staan voor de armoedige huisvrouw, en de oproeper
bood altoos weer de voorwerpen te koop; nu kwa-
men er opnieuw lieden aangeloopen, bleven staan,
omdat andere der stonden, en weldra was aldaar,
waar zooeven niemand zich bevond, eene gansche
menigte verzameld. Niemand kocht, maar allen zagen
toe, zonder te weten waarom. Iedereen keek minder
op hetgeen hij zelf zag dan op dat wat bij anderen
de nieuwsgierigheid wekte.
Twee welgekleede heeren, welke voorbijgingen,
werden door de menigte opgemerkt.
« "Wat is dat daar? » vroeg de oudste, blijkbaar
een Engelschman.
139
zegde hij, « de armen kunnen maar met hunnen
arbeid betalen en, als God hen de gezondheid ont-
neemt, blijven zij niet verantwoordelijk. Wie weet,
meester Caverdone, of die honderd liren u niet voor
eene plaats in den hemel aangerekend worden. »
De kleine, oude man trok een boos gezicht.
« Scherts zoo niet, Jacopo, roep liever koopers bijeen. »
Jacopo gehoorzaamde al lachend, terwijl Caver-
done tot de op straat verstrooide meubels naderde,
om opnieuw te onderzoeken wat zij hem wel opbrengen
konden....
De arme weduwe zat onbeweeglijk niet verre
van den dorpel; zij hield twee kinderen van bijna
denzelfden ouderdom in de armen gedrukt, die elkan-
der aan de loshangende haren trokken, een derde
kind rolde aan hare voeten en het jongste vlocht
zingend eenige strooihalmen, die het uit zijn bedje
had getrokken. Het uitzicht der weduwe was kalm :
noch tranen in de oogen, noch zucht op hare lippen.
Het was eene onderwerping nog smertelijker dan
klagen, nog bitterder dan de wanhoop.
Eindelijk waren toch eenige voorbijgangers blijven
staan voor de armoedige huisvrouw, en de oproeper
bood altoos weer de voorwerpen te koop; nu kwa-
men er opnieuw lieden aangeloopen, bleven staan,
omdat andere der stonden, en weldra was aldaar,
waar zooeven niemand zich bevond, eene gansche
menigte verzameld. Niemand kocht, maar allen zagen
toe, zonder te weten waarom. Iedereen keek minder
op hetgeen hij zelf zag dan op dat wat bij anderen
de nieuwsgierigheid wekte.
Twee welgekleede heeren, welke voorbijgingen,
werden door de menigte opgemerkt.
« "Wat is dat daar? » vroeg de oudste, blijkbaar
een Engelschman.