EEN KUNSTLIEFHEBBER.
145
klaagt dat men u eene aalmoes af geperst heeft en
als gij over geene 1000 liren ten gunste dezer
weduwe beschikken kunt, dan moogt gij mij den
koop afstaan. »
« Stil, stil! « zegde Vivonne, » als hij den koop
afstaat neem ik hem aan. Dat is eene les, nietwaar
meester Stella ? Gij wildet toonen, dat men zich
vaak op de kunst wat laat voorstaan, zonder er
wat van te kennen, en dat wij verkwistend in
onze eigene neigingen, dikwijls te gierig zijn eene
plicht der liefde tot den naaste te vervullen. »
« Zoo is het, » zegde Stella; « maar zoo zijt
gij alleen niet, zoo zijn de meeste menschen. Onze
liefhebberijen ontaarden meermaals in gebreken.
Wij hebben de meesterstukken niet lief, om ande-
ren door hunne kunst en schoonheid te laten
genieten, maar om alle blikken van hen af te
trekken, om ze ergens in een hoek op te hoopen,
gelijk de gierigaard zijne schatten. Onze liefde
voor de kunst is in ’t geheel niet. wat ze zou
moeten zijn : een weerschijn der liefde tot het
menschdom, maar eene zotheid welke wij koesteren.
Hetzij dat wij schilders of liefhebbers zijn, wij
verkiezen meestal een oud beschilderd stuk doek
boven een vriendelijk lachend menschengelaat.
Adams kinderen zijn boven alles baatzuchtig en
daarom hard tegen anderen. »
« Gij predikt niet slecht, meester, » zegde Vivonne
met een gedwongen lachje. « En tot bewijs dat gij
bijval bekomen hebt, neem dit voor uwen bescher-
meling aan. »
Hij reikte den schilder eene beurs toe, welke
deze aannam.
« En ik behoud de schilderij, » voegde lord
Pembroke erbij.
145
klaagt dat men u eene aalmoes af geperst heeft en
als gij over geene 1000 liren ten gunste dezer
weduwe beschikken kunt, dan moogt gij mij den
koop afstaan. »
« Stil, stil! « zegde Vivonne, » als hij den koop
afstaat neem ik hem aan. Dat is eene les, nietwaar
meester Stella ? Gij wildet toonen, dat men zich
vaak op de kunst wat laat voorstaan, zonder er
wat van te kennen, en dat wij verkwistend in
onze eigene neigingen, dikwijls te gierig zijn eene
plicht der liefde tot den naaste te vervullen. »
« Zoo is het, » zegde Stella; « maar zoo zijt
gij alleen niet, zoo zijn de meeste menschen. Onze
liefhebberijen ontaarden meermaals in gebreken.
Wij hebben de meesterstukken niet lief, om ande-
ren door hunne kunst en schoonheid te laten
genieten, maar om alle blikken van hen af te
trekken, om ze ergens in een hoek op te hoopen,
gelijk de gierigaard zijne schatten. Onze liefde
voor de kunst is in ’t geheel niet. wat ze zou
moeten zijn : een weerschijn der liefde tot het
menschdom, maar eene zotheid welke wij koesteren.
Hetzij dat wij schilders of liefhebbers zijn, wij
verkiezen meestal een oud beschilderd stuk doek
boven een vriendelijk lachend menschengelaat.
Adams kinderen zijn boven alles baatzuchtig en
daarom hard tegen anderen. »
« Gij predikt niet slecht, meester, » zegde Vivonne
met een gedwongen lachje. « En tot bewijs dat gij
bijval bekomen hebt, neem dit voor uwen bescher-
meling aan. »
Hij reikte den schilder eene beurs toe, welke
deze aannam.
« En ik behoud de schilderij, » voegde lord
Pembroke erbij.