De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis (3: 9.1896)

aar at m at •* m i«f m m m at &t

Jlefs ober <8oMins,

door A. van Redichem (i).

« Ich musz zu Feld, mein Töchterlein,

Und Böses draut der Sterne Schein;

Drum schaff du mir ein Nothgewand,

Du Jungfrau, mit der zarten Hand! »

« Mein Vater, willst du Schlachtgewand
Von eines Magdleins schwacher Hand?

Noch schlug ich nie den harten Stahl,

Ich spinn und web’ im Frauensaal.... »

Hoe ver in het grijs verleden voert ons deze
ballade van Uhland terug! Terug in den tijd toen
voor ons werelddeel de reeds zoo lang sluimerende
beschaving herleefde, die, volgens de klacht der
voornaamste toenmalige schrijvers, scheen verzonken
in den doodslaap, om nimmer meer te kunnen ont-

(i) Paul Lacroix (Le bibliophile’s Jacob) : Les arts. Renaissance.
Hofdijk: Ons Voorgeslacht. J. F. Petit: Eygenlycke beschryvinge der
vrije Nederlandsche provinciën, door J. F. Petit, Griffier van Bethuwe.
Arnhem 1615. De tapijtfabrieken der i6e en 17® eeuw door M. J. van
de Graft. De Gobelin-fabrieken te Parijs, door Ernst Pasqué. Kronijk
van het Hist. Genootschap te Utrecht. Notice historique sur les manu-
factures impériales de Tapisseries des Gobelins, par A. Lacordaire.
De Kanter en Dresselhuis : « De provincie Zeeland, » enz.