Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 9.1896

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.26591#0270

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
<£m goeöc (cortnglio

int stuffen ban5er Biechten enöe een generael öifcfjte
tegtjcn 5ie bergBctcnöe ruöe öagficüjcyscfic |onöen

medegedeeld door J. BrOECKAERT. (i)

EERE, ic gheve voort mij bescnldich van
desen ende alle verghetende zonden ende
onwetende zonden, mijn. groote ondancbaer-
heijt, onghehoorsaemheijt en de onghetrouwicheïjt,
hoe zij mij gheschiet moghen zijn, heijmelic oft
oppenbaer, op ghewijde p'aetsen oft onghewijde, op
heleghe daghen ofc andere daghen, met ghcdachten
oft woorden oft wercken, zijn zij doodelijcx oft
daghelijcx, stonden zij mij bat vore, ick ben bereet
ende van dijnen wille ick soudese gheerne anders
biechten. Ende zij zijn mij al tsamen hertelijcke leet,
ende mij es leet dat mijn berouwe niet meerder
en es, ende ic leghse al tsamen op die ontfermertieheijt
Gods, ende in die heyleghe bloedighe wonden
Christi Jesu, ende ic begheere van God ghenade
ende van u, mijn gheestelijc vader, stedehouder Gods»
absoliuie ende penitentie voor mijn zonden te ontfane.

Als u die priester absolveert, dan zuldij oot-

(i) Zie Dictsche Warande, 1896, bl. 1 23.
 
Annotationen