280 THOMAS VAN KEMPEN EN DE ECHTHEID
voor dat wat volgens een dagboek der familie
Avogadri als erfenis den 15° Feb. 1347 vermeld
wordt (verg. uitgave van Gregory der Navolging
Christi, Parijs 1833 en dezes Histoire du livre de
1'Imitation, Parijs 1842).
Deze vondst, en de schijnbare ontdekking van
een lang voor Thomas geschreven handschrift, moe-
digden niet alleen Italianen aan, zooals Parenti (1844),
Moroni (1845), Melzi (1852), Paravia (1853), Torri
(ï855)^ Veratti (1857), den Jezuïet Mella [Civ. catt.
1875), maar ook Duitschers, zooals Gregory’s ver-
taler Weigl (Sulzbach 1832) en onlangs den Weener
benediktijn Celestinus Wolfsgruber (.Katholik 1877;
Uitgave eener nederlandsche vertaling der Navol-
ging 1879; dan in W. werk : Giovanni Gersen, zijn
leven en zijne werken, Augsburg 1880) ter verdedi-
ging van den italiaanschen abt, die zich ondertus-
schen juist onder de handen zijner nieuwste verde-
digers, altijd meer en meer als een onhistorisch spook-
sel vertoonde. Alleen Hergenröther stemde voor de
Gersenisten (.Kirchengeschichte, I, 980), terwijl de duit-
sche en nederlandsche schrijvers aan Thomas als
opsteller vast hielden.
In dezen zin hadden zich onder de protestantsche
kerkg'eschiedenisschrijvers Ullmann, Hase, Gieseler,
Böhringer, Bahring, onder de katholieken, Silbert, Moo-
ren verklaard, zonder nochtans aan de bewijzen van
Amort iets van belang toe te voegen. Er kwam
eene nieuwe beweging in de vraag door het werk
van bisschop Malou (.Recherches historiques et criti-
qncs sur le véritable auteur de l'Im., 1849, 3de uitg.
Doornik 1858), welke op verstandige wijze samen-
vatte alles wat zich ter gunste van Thomas liet
zeggen, waardoor hij ook in Frankrijk en Italië vele
voor dat wat volgens een dagboek der familie
Avogadri als erfenis den 15° Feb. 1347 vermeld
wordt (verg. uitgave van Gregory der Navolging
Christi, Parijs 1833 en dezes Histoire du livre de
1'Imitation, Parijs 1842).
Deze vondst, en de schijnbare ontdekking van
een lang voor Thomas geschreven handschrift, moe-
digden niet alleen Italianen aan, zooals Parenti (1844),
Moroni (1845), Melzi (1852), Paravia (1853), Torri
(ï855)^ Veratti (1857), den Jezuïet Mella [Civ. catt.
1875), maar ook Duitschers, zooals Gregory’s ver-
taler Weigl (Sulzbach 1832) en onlangs den Weener
benediktijn Celestinus Wolfsgruber (.Katholik 1877;
Uitgave eener nederlandsche vertaling der Navol-
ging 1879; dan in W. werk : Giovanni Gersen, zijn
leven en zijne werken, Augsburg 1880) ter verdedi-
ging van den italiaanschen abt, die zich ondertus-
schen juist onder de handen zijner nieuwste verde-
digers, altijd meer en meer als een onhistorisch spook-
sel vertoonde. Alleen Hergenröther stemde voor de
Gersenisten (.Kirchengeschichte, I, 980), terwijl de duit-
sche en nederlandsche schrijvers aan Thomas als
opsteller vast hielden.
In dezen zin hadden zich onder de protestantsche
kerkg'eschiedenisschrijvers Ullmann, Hase, Gieseler,
Böhringer, Bahring, onder de katholieken, Silbert, Moo-
ren verklaard, zonder nochtans aan de bewijzen van
Amort iets van belang toe te voegen. Er kwam
eene nieuwe beweging in de vraag door het werk
van bisschop Malou (.Recherches historiques et criti-
qncs sur le véritable auteur de l'Im., 1849, 3de uitg.
Doornik 1858), welke op verstandige wijze samen-
vatte alles wat zich ter gunste van Thomas liet
zeggen, waardoor hij ook in Frankrijk en Italië vele