Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 9.1896

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26591#0606

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
59^ J.-A. VAN DROOGENBROECK.

zoo eigenaardige, zoo verschillend van de andere
kinderdichters. En wat zijn we hier ver van de
stelling als moeten kinderversjes, om dat te wezen,
noodzakelijk opgepropt vol staan van verklein-
woordjes en kinderpraat!

van Droogenbroeck slaat een gansch anderen
weg in, en al schijnt hij ook overal jongen met de
jongens, kleine met de kleinen, nergens toch ver-
geet hij, dat hij hun dichter, zegge hun leeraar, is,
en nergens zal zijn kinderlijke toon bij middel van
uitgangetjes of van kinderachtigheid gezocht worden.

Kinderlijke eenvoud en rondborstige gemoede-
lijkheid aan gezonden zin en gepaste opvatting ge-
paard, voor de gedachte (1), afwisselend rythmus
en levendige voordracht in gekuischte taal en ver-
zorgde prosodie vervat, wat den vorm betreft, —
dat zijn wel vast de hoofdeigenschappen van den
bundel.

De dichter raakt beurtelings al de snaren aan,
die in het kinderhart trillen, en steeds met het beste
welgelukken. Nu eens treurt hij bij « Het zieke
Broerken; » dan weer is hij opgeruimd, waar hij
zingt van « Zijn Hond. » Hier vertelt hij, als in
« Onze Kat » of in « De Bron; » ginder beschrijft
hij als in « De Lente » of in « De Winter. » Soms
spelt hij ernstig en bondig eene zedeles voor, maar
zingt dan ook weer aldra een vroolijk lied. Stukjes
als « De Muis, Minneken-Poes en Baron, » « de ledige
Plaats » en zoo zijn er meer — noem ik eenvoudigweg
meesterstukjes in het vak van kindergedichten.

(1) Zie Dietsche Warande, 1895, bl. 334, eene aankondigiug der
y uitgave.
 
Annotationen