MBBBHBBBBSMBBSaaBgBBSBEBigagBBHB
Bonftüliana.
J. van Lennep’s uitgave, « herzien en bijgewerkt »
door J. W. Unger.
Misschien zal het menigeen bevreemden thans nog eene beoordeeling
van den nieuwen druk van « Van Lennep’s Vondel » onder de oogen te
krijgen, aangezien de onderneming reeds sedert meer dan drie jaar werd
ten einde gebracht. Het zij mij derhalve vergund mede te deelen, dat deze
critiek oorspronkelijk geschreven werd in opdracht der Redactie van het
Nederlandsch Museum; ze was reeds voor de helft gezet, toen dit tijd-
schrift ophield te verschijnen. Met zijne gewone welwillendheid heeft de
uitgever, de Heer Ad. Hoste, mij de vrije beschikking over mijn werk
gelaten, en zoo kwam ik er toe het aan de Dietsche Warande aan te bieden,
daar ik dacht dat de rubriek Vondeliana, waarin ook J. C. Alberdingk
Thijm’s beoordeeling der voortzetting van J. Alberdingk Ttiijm’s Vondel
opgenomen werd, daar als vanzelf toe uitnoodigde. De lezer zal oordeelen,
of ik niet beter deed mijn licht onder de korenmaat te houden. In elk geval
zullen niemands stoffelijke belangen gekrenkt worden.
Een bijzonder aangename taak is het niet geweest. Met meer dan
gewone ingenomenheid is deze nieuwe uitgave van Vondel’s werken
begroet; nog vóór het eerste deeltje verschenen was, werd ze door Prof.
Dr. Jan ten Brink in eene beschouwing die met het prospectus verzonden
werd, geprezen als voor alles wetenschappelijk, en zullende aanvullen wat
Van Lennep’s uitgave te kort kwam tegenover de eischen van historie,
aesthetiek en bibliographie. Men heeft dan ook zeer groote verwachtingen
gekoesterd; en 'ik meen niet dat ik mij vergis als ik beweer dat bet groot-
ste deel der koopers in den waan verkeeren, dat die verwachtingen
vervuld zijn : in allerlei tijdschriften in Koord en Zuid zijn aankondigingen
vol loftuitingen verschenen; sommige daarvan van de hand van mannen
van groot gezag : zoo b. v. heeft niemand minder- dan Penon, de strengste
onder de strengen, na het verschijnen der twee eerste deelen eene uitbun-
dige lofrede geschreven (i), zonder dat hij evenwel een grondig onderzoek
(i) Zie Nederlandsche Spectator, 1888, 395.
Bonftüliana.
J. van Lennep’s uitgave, « herzien en bijgewerkt »
door J. W. Unger.
Misschien zal het menigeen bevreemden thans nog eene beoordeeling
van den nieuwen druk van « Van Lennep’s Vondel » onder de oogen te
krijgen, aangezien de onderneming reeds sedert meer dan drie jaar werd
ten einde gebracht. Het zij mij derhalve vergund mede te deelen, dat deze
critiek oorspronkelijk geschreven werd in opdracht der Redactie van het
Nederlandsch Museum; ze was reeds voor de helft gezet, toen dit tijd-
schrift ophield te verschijnen. Met zijne gewone welwillendheid heeft de
uitgever, de Heer Ad. Hoste, mij de vrije beschikking over mijn werk
gelaten, en zoo kwam ik er toe het aan de Dietsche Warande aan te bieden,
daar ik dacht dat de rubriek Vondeliana, waarin ook J. C. Alberdingk
Thijm’s beoordeeling der voortzetting van J. Alberdingk Ttiijm’s Vondel
opgenomen werd, daar als vanzelf toe uitnoodigde. De lezer zal oordeelen,
of ik niet beter deed mijn licht onder de korenmaat te houden. In elk geval
zullen niemands stoffelijke belangen gekrenkt worden.
Een bijzonder aangename taak is het niet geweest. Met meer dan
gewone ingenomenheid is deze nieuwe uitgave van Vondel’s werken
begroet; nog vóór het eerste deeltje verschenen was, werd ze door Prof.
Dr. Jan ten Brink in eene beschouwing die met het prospectus verzonden
werd, geprezen als voor alles wetenschappelijk, en zullende aanvullen wat
Van Lennep’s uitgave te kort kwam tegenover de eischen van historie,
aesthetiek en bibliographie. Men heeft dan ook zeer groote verwachtingen
gekoesterd; en 'ik meen niet dat ik mij vergis als ik beweer dat bet groot-
ste deel der koopers in den waan verkeeren, dat die verwachtingen
vervuld zijn : in allerlei tijdschriften in Koord en Zuid zijn aankondigingen
vol loftuitingen verschenen; sommige daarvan van de hand van mannen
van groot gezag : zoo b. v. heeft niemand minder- dan Penon, de strengste
onder de strengen, na het verschijnen der twee eerste deelen eene uitbun-
dige lofrede geschreven (i), zonder dat hij evenwel een grondig onderzoek
(i) Zie Nederlandsche Spectator, 1888, 395.