212 DE DUIDELIJKHEID IN DE KUNST.
Men begon weder begrip ervan te krijgen dat
de schilderkunst nog anders spreken kan dan, in een
gouden lijst gevat, op een doek, monumentaler blin-
ken kan, als onderdeel van het bouwwerk; dat zoo
ook de schilder- en beeldhouwkunst, zich aan de
architectuur parende, door deze dienstbaarheid zelve
menigmaal grooter beteekenis krijgt; dat de toon-
kunst (die trouwens hare overleveringen minder dan
andere kunsten had miskend) zich in haren aard moet
richten naar de eischen van doel, plaats, gelegenheid;
dat het tooneel, de kerk, het huis eenen verschillen-
den muziekstijl vorderen.
En wat de taal betreft — het was allereerst Bil-
derdijk, welke haar ontdeed van de versleten lappen,
die haar door gebruik en spelling waren omgehangen,
en duidelijk leven daarover blies; gelijk de heerlijk-
ste beeldwerken van vroeger eeuw, door slechtbegre-
pen vroomheid met smakelooze sieraden omhangen,
op de altaren sedert eenigen tijd weder in oorspron-
kelijke schoonheid worden hersteld.
De taal, zegt Bilderdijk, in ’t jaar 1825, was
geworden :
Een laf gezwets, en een onzinnig woordenkleppen,
Waarvan men noch ’t verband noch d’eigen aart beseft,
Waarvan geen enkle klank bij ’t tong en lippenreppen
De ziel van die ze on'.fangt, naar ’t Eeuwig Woord verheft, (i)
En verder :
Men vult, tot duizlens toe, het hoofd met vreemd gezwets,
Raast in den Franschen roes, en draaft op Britsche wenken,
Of neemt van Duitschen grond de wartaal tot zijn les.
Zoo voedt men kindren op.
(1) Navonkeling, II, 96.
Men begon weder begrip ervan te krijgen dat
de schilderkunst nog anders spreken kan dan, in een
gouden lijst gevat, op een doek, monumentaler blin-
ken kan, als onderdeel van het bouwwerk; dat zoo
ook de schilder- en beeldhouwkunst, zich aan de
architectuur parende, door deze dienstbaarheid zelve
menigmaal grooter beteekenis krijgt; dat de toon-
kunst (die trouwens hare overleveringen minder dan
andere kunsten had miskend) zich in haren aard moet
richten naar de eischen van doel, plaats, gelegenheid;
dat het tooneel, de kerk, het huis eenen verschillen-
den muziekstijl vorderen.
En wat de taal betreft — het was allereerst Bil-
derdijk, welke haar ontdeed van de versleten lappen,
die haar door gebruik en spelling waren omgehangen,
en duidelijk leven daarover blies; gelijk de heerlijk-
ste beeldwerken van vroeger eeuw, door slechtbegre-
pen vroomheid met smakelooze sieraden omhangen,
op de altaren sedert eenigen tijd weder in oorspron-
kelijke schoonheid worden hersteld.
De taal, zegt Bilderdijk, in ’t jaar 1825, was
geworden :
Een laf gezwets, en een onzinnig woordenkleppen,
Waarvan men noch ’t verband noch d’eigen aart beseft,
Waarvan geen enkle klank bij ’t tong en lippenreppen
De ziel van die ze on'.fangt, naar ’t Eeuwig Woord verheft, (i)
En verder :
Men vult, tot duizlens toe, het hoofd met vreemd gezwets,
Raast in den Franschen roes, en draaft op Britsche wenken,
Of neemt van Duitschen grond de wartaal tot zijn les.
Zoo voedt men kindren op.
(1) Navonkeling, II, 96.