Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
VOORREDE.

De kennis van het ornament is een bepaald vereischte voor allen, die in eenige
betrekking tot de kunst of de kunstiridustrie staan; zij is bovendien de voorname leidster
van den schoonheidszin. Hieruit volgt, dat, wanneer men bij een volk de ontwikkeling
der kunstindustrie wil bevorderen, men beginnen moet met de grondbeginselen van de leer
van het ornament reeds op de scholen te onderwijzen.
Hiermede willen wij nu niet zeggen, dat men de leerlingen ornamenten in verschil-
lende stijlen moet laten kopieeren; dat men ze haarfijn moet leeren, wat het onderscheid
tusschen dezen en eenen daarmede verwanten stijl is. Integendeel, dit zoude eenvoudig leiden
tot slaafsche navolgingen; tot het weder in ’t leven roepen van vormen, van versieringswij-
zen, die niet voor dezen tijd, voor onze omgeving passen, en men zoude het hoofddoel van
het teekenonderwijs, n.1. het leeren zien van vormen en kleuren, het opscherpen der vin-
dingskracht, het leeren scheppen van nieuwe vormen, daardoor geheel uit het oog verliezen.
De mannen, die van dit onderwijs hunne studie hebben gemaakt, zijn het dan ook
daarover vrij wel eens, dat men het ornament, althans het motief daarvoor, moet ontleenen
aan de plant, en het onderwijs daarnaar moet inrichten.
Hieruit ontstaan dan ook wezenlijke voordeelen; o.a. is het ontegenzeggelijk waar,
dat door het aankweeken van de liefde tot de plant de kiem wordt gelegd der beschaving;
dat, terwijl de hand zich oefent, ook de geest werkzaam is, doordien de vormen, die de
natuur te zien geeft, onder eene nieuwe gedaante gebracht en op eene andere wijze geschikt
moeten worden. Bovendien krijgt het oog eene gevoeligheid voor vorm, afmeting en kleur,
die op geene andere wijze in zoo hooge mate is te bereiken. Heeft men eenmaal een
begrip gekregen van de wijze, waarop de plant zich tot een ornament laat vervormen, dan
biedt de natuur een oneindig veld van motieven aan voor nieuwe oorspronkelijke vormen,
terwijl men eenen maatstaf zal ontdekt hebben, waarnaar de bestaande ornamenten kunnen
worden gemeten.
Doch zelfs voor hem, die eene andere richting voor de leer van het ornament ver-
kieslijk acht; voor hem bijv., die met den akant dweept, en de duizende vormen, die
wellicht uit een paar plastische modellen, naar die plant genomen, zijn voortgesproten,
den leerling als voorbeeld zoude wenschen voor te leggen, is evenzeer de kennis van het
plantenornament noodzakelijk, tenzij hij er toe zoude kunnen besluiten, alle plantennamen
en plan ten vormen uit zijne ornamentleer te schrappen.
Uit het bovenstaande laat zich direct de reden afleiden, waarom de ornamentale be-
handeling van de plant in dit werk als een op zich zelf staand en afgesloten geheel is
behandeld.
De omvang, wat den tekst en de tekstfiguren aangaat, is veel grooter geworden , dan
 
Annotationen