Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
3

Pag.
Basis eener ornamentatie. Plastische
harmonie.79.
Bladnerven. Bladstand .... 79.
Nerven. Waarde der nervatuur . . 79.
Overlangsnervige , handnervige, ge-
vindnervige bladeren. Netvormig

geaderd , rimpelig, groevig en blaas-
achtig blad.80.
Schijnblad.80.
Steun- of bijbladeren , steunblaadjes;
hunne decoratieve waarde . . . 80.
Gevleugeld deel.80.
Bladstand; de omloop en zijne leden.
Verhouding.80.
Afwisselend geplaatste bladeren . .81.
Spiraal- en kransvormige bladstand 81.

Tegenovergestelde, rijdende, zitten-
de of ongesteelde, stengomvattende,
halfstengomvattende, doorgroeide ,
schedevormende bladeren . . .81.
Bol; bebladerde en dichte. Gerokte

en geschubde bollen.82.
De bloem.82.
Kelk; kelkblad.82.
Bloemkroon , bloemkroonblad . .82.
Meeldraden , helmdraad of drager ,
helmknop , stuifmeel.82.

Stamper; vruchtbladeren, vruchtbe-
ginsel, eitje of zaadknop, zaden . 82.
Ornamentale waarde der bovenge-
noemde deelen.82.
Verschil in het aantal der bloem-
kroonblaadjes bij eene zelfde plant 83.
Vorm van den bloemkelk; dialyse-
palus, gamosepalus ; bloembladach-
tig {petaloideus). Bijkelk. Bloem-
bekleedsel.83.
Betrekking tusschen kelk en vrucht-
beginsel .83.
Nadere aanduiding van den bloem-
kelk en de bloemkroon voor twij-
felachtige gevallen.83.
Wanneer men den kelk „vervallend”
en wanneer men hem „afvallend”
noemt.84.
Bijzondere vorm van het bloemkroon-
blad; nagel en plaat.84.
Nadere aanduidingen betreffende de
meeldraden en den stamper . . . 84.
Numerieke betrekking, waarin de
verschillende deelen eener bloem
tot elkaar staan. Uitzonderingen . 85.
Regelmatige en onregelm. bloemen 85.
Volledige en onvolledige bloemen.
Kelkbloemen. Tweeslachtige, een-
slachtige, mannelijke, vrouwelijke
bloemen.85.
Eenhuizige, tweehuizige, veelhuizige,
onzijdige, volle, dubbele bloemen 86.
De vrucht.86.
Het al of niet, voortgroeien van an-
dere deelen met de vrucht . . .86.

Pag.
Valsche of schijn vruchten .... 86.
Openspringende en niet opensprin-
gende vruchten.86.
Kokervrucht. Peulvrucht .... 86.
Hauw.87.
Zaaddoosvruchten.87.
Vruchtbekleedsel, zaadhulsel of bol-
ster (pericarpium).87.
Niet openspringende vruchten . .87.
Droog en vleezig vruchtbekleedsel . 87.
Dopvrucht; dubbele dopvrucht of
deelvrucht.87.
Vleugelvrucht.88.
Graanvrucht.88.
Besvrucht.88.
Steenvrucht.88.
De bloeiwijze ........ 88.
Verschil in opvatting van dit woord 88.
Schut- of dekbladen; schutblaadjes.
Bloemsteel.88.
Eenvoudige bloeiwijze. Tros. Tuil . 88.
Aartje. 'Katje. Scherm (involucrum').
Hoofdje. (Vruchtbodem) .... 89.
Samengestelde bloeiwijze . . . 89.
Bijzondere bloeiwijze. Bijscherm . 90.
Gemengde bloeiwijze.90.
De hoofdvormen der bloei wijzen tevens
grondvormen eener voortloopende
ornamentatie.91.
Planten zonder bloemen . . . .91.
Onderscheid tusschen zichtbaarbloei-
ende en bedektbloeiende planten . 91.
Hare hooge ornamentale waarde . 91.
Gevaren voor den ornamentist. Bo-
tanische carica turen.91.
Classificatie der planten .... 92.
Voornaamste plantengroepen . . 93.

Hoofdelementen der Compositie.
De vormen der natuur moeten ge-
wijzigd worden.95.
Hoever het onderwijs in de compo¬
sitie zich kan uitstrekken . 64 en 95.
Het teekenen van het ornament . 95.
Methode om goed te leeren „zien” 95.
Het teekenen mag geene uitspanning
of eene soort van imitatie zijn. . 95.
Voordeelen van h. ornamentteekenen 95.
Vrije hand en math. instrument. . 96.
Waarde der contourlijnen; invloed
der kleur.96.
Zorg, die aan de schetsteekening, enz.
moet worden besteed.97.
Het goed onthouden van vormen . 97.
Vorm en proportiën.97.
Materiaal, gedachte en uitdrukking 97.
Invloed van de plaats , waaruit de
vorm wordt gezien.97.
Invloed van den afstand en de in-
tensiteit der verlichting .... 98.

Pag.
Invloed van de omgeving en de be-
trekkelijke afmetingen.98.
Misstand ontstaan door optisch be-
drog .98.
Middelen om dien te ontgaan . .99.
Invloed van de richting der hoofd-
lijnen .99.
Invloed der draperie en het patroon 99.
Invloed der kleur op de schijnbare
grootte van een voorwerp . . . 99.
Het „onrustige” in eene teekening 99.
Middelen om dit te verbeteren . .100.
Wederkeerende ornamenten . . . 100.
Continuïteit. Rollende en loopende
versiering.100.
Regelmatigheid in vormen, die
schijnbaar eene verwarring moeten
voortbrengen. Arabische motieven 100.
Streven naar continuïteit . . . .101.
Onnatuurlijke samenvoeging van ver-
schillende planten deelen . . . .101.
Verschil met de versieringswijze der
Ouden; afwijkingen door continu-
eerende ornamenten noodzakelijk
gemaakt.102.
Loopende versiering.102.
Gemakkelijkheid in de uitvoering . 102.
Samengesteldheid der zich herha-
lende figuur. Indische palm . . 102.
Waartoe de ornamentist komt, wan-
neer hij niet nu en dan tot de
natuur terugkeert.103.
Aanmerking omtrent de tekstfiguren 103.
Symmetrie. Haar meer nobele vorm.
Variatie in het detail .... 103.
Ondoordachte toepassing der sym-
metrie .103.
Mechanische symmetrie .... 104.
Symmetrie, oorzaak van eenvormig-
heid .104.
Middelen om deze te voorkomen . 104.
Aanleiding tot slordigheid . . .105.
Niet alle fig. zullen , streng symme-
trisch geplaatst, een schoon geheel
geven.105.
Afwisseling door kleur en schaduw
voortgebracht.105.
Witte of gekleurde lijnen . . . 106.
Meer nobele vorm van symmetrie.
Harmonisch evenwicht .... 106.
Moeilijkheden en hulpmiddelen . 106.
In eene compositie mag een deel
zijne vullende functie niet te
sterk verraden. Voorbeeld . . . 108.
Het vervormen van de plant of
hare deelen tot een ornament.
Styleering.108.
Verschil tusschen een geschilderd
en een plastisch ornament . . . 108.
Moet de plant al dan niet in het
ornament te herkennen zijn? . . 108.
Het blad van den akant in de
natuur en als ornament . . . 108.
 
Annotationen