Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
INLEIDING.



en ontwaart bij den mensch, op welken trap van beschaving hij ook moge staan, een
zeker instinct, dat hem aandrijft voort te brengen, en vervolgens, eene neiging tot opsie-
ring; dat is, den ruwen door hem uitgedachten vorm tracht hij door velerlei hulpmiddelen,
naar zijne meening althans, behagelijker te maken. De wijze, waarop die neiging zich

uit, verschilt echter zeer veel bij de verschillende volken niet alleen, maar ook bij menschen, die

tot eenen zelfden stam, een zelfde geslacht, eenen zelfden stand behooren.

De trap van beschaving, waarop een volk staat of gestaan heeft, wordt in den regel mede
aangetoond door de wijze, waarop het van de versieringsmiddelen, die het ten dienste staan of
stonden , weet of heeft weten gebruik te maken. — De wilde tooit zich met de vederen der vogels;
maakt gaten in neus en ooren, om daarin sieraden aan te brengen; hij kleurt zijne huid en brengt
daarin soms een dessin ; hij vormt zijn vlechtwerk uit biezen of teenen van verschillende kleur en
verraadt daarin zijnen smaak; hij kerft of snijdt op zijn gereedschap, zijne wapens, figuren, die,

hoe gebrekkig soms ook, nu en dan betrekking hebben op zijne voorstelling van de schepping, op
zijnen godsdienst. En niettegenstaande de uiterst geringe hulpmiddelen, waarover zij beschikken,
treft men bij stammen, die door ons zeker niet onder de beschaafde worden gerekend, soms eene
versieringswijze aan , die ons doet verbaasd staan en ons dikwijls , al is het dan ook met geheel

andere hulpmiddelen en niet zelden alleen om iets vreemds te bieden, tot navolging noopt. De
reden, dat de versieringswijze van die natuurmenschen ons aantrekt, is dikwijls alleen in den eenvoud
der voorstelling of daarin gelegen , dat zij hunne vormen aan de natuur ontleenen, of daaraan eene
zinnebeeldige beteekenis geven; want, wanneer vormen aan de natuur zijn ontleend, of eene gedachte
uitdrukken, die sommigen dierbaar, heilig is, dan verliezen zij niet gemakkelijk hunne waarde, en
zeker niet voor hem , bij wien alle gevoel nog niet is uitgedoofd.

Doch wij behoeven niet in onze musea, naar de wereldtentoonstellingen te gaan, om ons
ervan te overtuigen, dat dikwijls met uiterst geringe middelen een aangenaam geheel is voort
gebracht; wanneer wij er slechts oogen voor hebben, dan zal de natuur het ons leeren. •—■ Een

goede smakelijke maaltijd behoeft immers niet uit een groot aantal gerechten te bestaan. Niet zelden
bederft dat aantal gerechten juist onzen smaak.
Hoe dikwijls is men onrustig gestemd in eene zaal, waarin de grootste weelde is ten
toon gespreid, terwijl men zich aangenaam, kalm gevoelt in een met orde en smaak ingericht

eenvoudig vertrek. Waarom is men in het eene vertrek, dat in grootte, wijze van stoffeering
enz., met het andere bijna overeenkomt, toch somtijds minder op zijn gemak, dan in dit laatste,
of omgekeerd. Ging men de plaatsing, de kleur der voorwerpen, de wijze van verlichting enz.

van die beide vertrekken met elkander vergelijken, men zoude al spoedig verschillen ontwaren, en

niet zelden zoude men verbaasd staan, dat een betrekkelijk zoo klein onderscheid, zulke geheel andere
gewaarwordingen kan voortbrengen. Die gewaarwordingen zijn echter niet voor elk individu dezelf-
de; de opvoeding, de ontwikkeling, de wereldopvatting, het gestel enz., zijn in dit opzicht de
 
Annotationen