Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
— 66 —

heid, die de oudste bouwmeesters daaraan toekenden. •— Wij gelooven, dat, zoo men dit stelsel
van gedragen en dragende deelen bij de versiering in ’t oog houdt, men niet gemakkelijk in eene
overlading of eene opeenstapeling van nietsbeteekenende vormen zal vervallen, waarbij de zoo ge-
wenschte rust ontbreekt.
Ook bij onze plafonds zal zoodanig stelsel tot een heel wat fraaier geheel leiden, dan de
opgetooide gipsvlakken, waarop wij reeds hierboven wezen, gewoonlijk te aanschouwen geven.
Onze tegenwoordige wijze van bouwen laat doorgaans niet toe een paar eeuwen terug te gaan,
en de zoldervormen van die dagen weer in practijk te brengen: wij kunnen echter met eene
gipsversiering een overeenkomstig effect op eene veel goedkoopere wijze verkrijgen, waarbij de
schijndecoratie niet is af te keuren, daar zij op waarheid is gebaseerd. Wij zouden namelijk bij
onze plafonds ook uitspringende banden willen vormen, die de dragende zolderbalken vertegen-
woordigen , welke door andere banden doorsneden of aangevuld worden, zoodat er een samenstel
van grootere en kleinere caissons ontstaat, die zich uitstekend voor de versiering leenen. De
banden zelve kunnen met lijstwerken versierd, van uithollingen, enz., voorzien worden, in welke
laatste men zoo noodig andere ornamentwerken kan plaatsen, die door hunne breeclere behandeling
de functie van het dragende deel, dat zij versieren, niet alleen niet kwetsen, maar, door tegen-
stelling, de decoratie van het gedragen of vullende deel, de caisson, tot haar recht brengen.
De opmerking, dat de doorgaans vlakke, met behangsels of tapijten bekleede wanden van het
vertrek een vreemd contrast zullen maken met die levendige behandeling van de zoldering, schrikt
ons niet af; bovendien kan men de diepte der caissons naar omstandigheden regelen en daardoor
den zoo gevreesden misstand tot een minimum brengen. Wanneer de overgang van wand op zol-
dering door eene lijst met hol (zoogenoemde koof} geschiedt, en ook de dragende banden of ribben
direct door dat hol gesteund schijnen of door dienovereenkomstig gevormde, of consolevormige
dragers op den wand schijnen over te gaan, dan behoeft er geen misstand door te ontstaan.
Ten slotte dit: men overlade bij eene versiering niet en late eene verhouding tusschen effene,
of niet versierde, en versierde deelen bestaan, waaromtrent alleen de smaak kan beslissen. Men
trachte, door eene overdrevene versiering of overlading van de omringende deelen, de aandacht niet
van de hoofdzaak af te leiden en zorge vooral geene verwarring van vormen voort te brengen. Evenmin
moet men door eene slordige behandeling of veronachtzaming van deelen, die niet van nabij gezien
kunnen worden, of niet direct in ’t oog vallen, toonen, dat de versiering een last is geweest, waar-
van men zich zoo spoedig mogelijk heeft trachten te ontdoen. Wanneer men tot het versieren van
zoodanige deelen besluit, dan doe men het goed; laat men de versiering achterwege, dan trachte
men althans door eene goede, gekuischte vormbehandeling den bovenbedoelden schijn van zich
af te houden. Men doe overigens het materiaal geen geweld aan, maar gebruike het alleen tot
datgene, wat het geven mag, in overeenstemming met zijnen aard. — Met betrekking tot dit
laatste, ofschoon in eenen eenigszins anderen zin dan den hier bedoelden opgevat, zagen wij voor
een paar jaar een aardig geval. Een reeds bejaarde tuinman, die zeker zijne theoretische studiën op
het gebied der versieringskunst, zoo hij er ooit studie van gemaakt had, al lang vergeten was, ont-
ving van zijnen heer de opdracht eene zekere lievelingsplant, die niet in bloei stond, bij gelegenheid
van den verjaardag van zijn dochtertje met bloemen te sieren. De zware vleezige bladeren van die
plant zouden zich, door er bloemen in te steken, naar het oordeel van dien meester, al buitenge-
woon fraai laten decoreeren. De tuinman had de afgesneden bloemen reeds in een korfje verza-
meld, doch scheen er maar niet toe te kunnen komen de bladeren te doorsteken; dat was hem te
onnatuurlijk: „zoo iets kon hij niet van ’t hart krijgen.” Het valt hem in, dat door het korfje
op en tusschen de bladeren te plaatsen, het verlangde doel ook is te bereiken. Hij plaatst
dus de bloemen, na ze in het korfje behoorlijk geschikt te hebben, op eenen staander tusschen de
 
Annotationen