—- 121 -
dikwijls geheel ondoordacht gebezigde uitdrukkingen als: „te natuurlijk”, „te gestyleerd”, „te phan-
tastisch” zekerheid verschaffen.
Wat hierboven is gezegd omtrent de bloem,
geldt nog in hoogere mate voor haren knop.
Wij zijn overtuigd, dat voor den ornamentist
de béstudeering der knopontwikkeling in ’t al-
gemeen , zooals wij reeds op pag. 78 deden
opmerken, eene van de leerrijkste is. Het
aantal motieven, die zich daarbij aan hem ver-
toonen, is oneindig groot. (Vergelijk de beide
knopontwikkelingen bij a en b in hg. 52).
Minder in waarde voor decoratieve doel-
einden dan het blad en de bloem staat bij
ons de vrucht, althans wanneer zij in hare
volkomen ontwikkeling en in vereeniging met
de plant wordt voorgesteld. Vruchten of
schijnvruchten echter, welke in verhouding
tot het blad klein zijn , en eenen bevalligen
vorm of eenen eigenaardigen stand met be-
trekking tot de andere deelen der plant heb-
ben , zooals aardbezie , eikel, hazelnoot, enz.,
maken hierop uitzondering.
Vruchten, welke in trossen hangen, zelfs
de vroeger zoo geliefde druiventrossen, willen
ons in volkomen ontwikkeling bij een orna-
ment, dat op de geheele plant is gebaseerd,
minder bevallen. In den regel zien wij zoo-
danige vruchten liever in eenen gedeeltelijken
staat van ontwikkeling aan de plant voorge-
steld. De geheel ontwikkelde vrucht schijnt
ons niet zelden een te overheerschend element
in de compositie te zijn, waartegen de overige
deelen niet opgewassen schijnen. Wil men
dat evenwicht herstellen, dan kan dit geschie-
den door er andere zware massa’s tegenover
te zetten, bijv, vogels, die op de vruchten
jacht maken. Eene allerliefste compositie in dit
opzicht meenen wij in hg. 53 te hebben weer-
F;„ -3 gegeven. Zij is gebaseerd op den lysterbes
[Sorbus Aucuparia), eenen boom, die ten volle de aandacht van den ornamentist verdient, ook
om zijne oneven gevinde bladeren met langwerpige, puntige, gezaagde blaadjes en zijne rijke
bloeiwijze.
De vruchten, vooral de grootere, eigenen zich beter om bijv, het milieu bij eene orna-
mentatie te vormen, of tot eene loopende versiering te worden gebezigd, zooals de hg. 54 aanwijst,
welke is samengesteld uit het blad en de gevleugelde tweedeelige splitvrucht eener soort van den
ahorn [Acer platanoides}, die door haren eigenaardigen vorm zich uitstekend daartoe leent. On-
willekeurig worden wij hier gevoerd tot de
dikwijls geheel ondoordacht gebezigde uitdrukkingen als: „te natuurlijk”, „te gestyleerd”, „te phan-
tastisch” zekerheid verschaffen.
Wat hierboven is gezegd omtrent de bloem,
geldt nog in hoogere mate voor haren knop.
Wij zijn overtuigd, dat voor den ornamentist
de béstudeering der knopontwikkeling in ’t al-
gemeen , zooals wij reeds op pag. 78 deden
opmerken, eene van de leerrijkste is. Het
aantal motieven, die zich daarbij aan hem ver-
toonen, is oneindig groot. (Vergelijk de beide
knopontwikkelingen bij a en b in hg. 52).
Minder in waarde voor decoratieve doel-
einden dan het blad en de bloem staat bij
ons de vrucht, althans wanneer zij in hare
volkomen ontwikkeling en in vereeniging met
de plant wordt voorgesteld. Vruchten of
schijnvruchten echter, welke in verhouding
tot het blad klein zijn , en eenen bevalligen
vorm of eenen eigenaardigen stand met be-
trekking tot de andere deelen der plant heb-
ben , zooals aardbezie , eikel, hazelnoot, enz.,
maken hierop uitzondering.
Vruchten, welke in trossen hangen, zelfs
de vroeger zoo geliefde druiventrossen, willen
ons in volkomen ontwikkeling bij een orna-
ment, dat op de geheele plant is gebaseerd,
minder bevallen. In den regel zien wij zoo-
danige vruchten liever in eenen gedeeltelijken
staat van ontwikkeling aan de plant voorge-
steld. De geheel ontwikkelde vrucht schijnt
ons niet zelden een te overheerschend element
in de compositie te zijn, waartegen de overige
deelen niet opgewassen schijnen. Wil men
dat evenwicht herstellen, dan kan dit geschie-
den door er andere zware massa’s tegenover
te zetten, bijv, vogels, die op de vruchten
jacht maken. Eene allerliefste compositie in dit
opzicht meenen wij in hg. 53 te hebben weer-
F;„ -3 gegeven. Zij is gebaseerd op den lysterbes
[Sorbus Aucuparia), eenen boom, die ten volle de aandacht van den ornamentist verdient, ook
om zijne oneven gevinde bladeren met langwerpige, puntige, gezaagde blaadjes en zijne rijke
bloeiwijze.
De vruchten, vooral de grootere, eigenen zich beter om bijv, het milieu bij eene orna-
mentatie te vormen, of tot eene loopende versiering te worden gebezigd, zooals de hg. 54 aanwijst,
welke is samengesteld uit het blad en de gevleugelde tweedeelige splitvrucht eener soort van den
ahorn [Acer platanoides}, die door haren eigenaardigen vorm zich uitstekend daartoe leent. On-
willekeurig worden wij hier gevoerd tot de