Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
I25

gen, die het in zeker materiaal uitgevoerd ornament moet ondergaan om in een ander mate-
riaal te kunnen worden uitgevoerd Hij, die zich aan zoodanige beschrijving zoude willen wagen,
loopt groot gevaar zich bij den kunstenaar, die beitel en hamer in zijne macht heeft, bespot-
telijk te maken, terwijl de leerling er niet zelden door op eenen verkeerden weg wordt gebracht.
Hetgeen wij dus dienaangaande zeiden of nog zullen zeggen, moet slechts als eene oppervlakkige
terechtwijzing worden beschouwd. Zoo zullen wij ons eenvoudig bepalen met van de a.pl. 18 en
19, waarop een 24-tal getransformeerde bloemen zijn afgebeeld, te zeggen, dat de meest uitgesnedene
vormen voor metaal, de minst uitgesnedene voor weeke steen zijn geschikt, terwijl de schilder blijk-
baar alle kan gebruiken. Op a.pl. 24 zijn eenige kapiteelen afgebeeld; het valt niet moeilijk, de
materialen te onderscheiden waarin de ontwerper ze gedacht heeft, nl. hg. 1 in gegoten ijzer, hg. 2
in weeke steen, fig. 3 en 4 in harde steen, fig. 5 in marmer. Ofschoon wij bij de plaatbeschrijving
de verschillende planten noemen, die tot de versiering dezer kapiteelen zijn gebezigd, meenen wij
er hier op te moeten wijzen, dat de voluten in fig. 1 gevormd zijn door bloemen van de zooge-
noemde smeerwortel {Symphytum officinale), daar de natuur ons in deze plant zeer duidelijk het
principe der volute aanbiedt. — De roode of witte bloemen van deze vrij algemeene en in Mei-Juli
bloeiende plant, zijn 11.I. door 5 driehoekige schubjes gesloten en tot opgerolde bijschermen (verg,
pag. 90) vereenigd. — Dat er bij deze kapiteelen geen sprake is van vormbehandelingen, die het
dragen, enz. verzinnelijken, maar dat het ornament hier slechts als versierend deel optreedt, dus
geheel in overeenstemming is met de beteekenis, die wij aan het ornament hechten, wordt door de
teekeningen voldoende aangetoond. In de opvatting der decoratie verschillen deze kapiteelen dus
zeer van die, welke naar de voorbeelden der ouden zijn behandeld, terwijl zij ook het karakter
missen van die Gothische kapiteelen, waarbij de plant in weinig getransformeerden vorm als ’t ware
gehecht schijnt te zijn tegen het bouwdeel, dat zij moet versieren.
Daar wij hier de bouwstijlen niet in ’t bijzonder bespreken, zij slechts ter loops aangevoerd,
dat de functie van het kapiteel niet bij alle bouwstijlen dezelfde is, waaruit onwillekeurig reeds een
verschil in den vorm en dienvolgens in de decoratiewijze moet ontstaan. Indien een boog direct
op eenen pijler overgaat, kan er eigenlijk van geen kapiteel sprake zijn, ten minste wanneer de lijn
der gewelfdrukking geene storing of plotselinge verandering in haren loop ondergaat, en dus de pijler
als de voortzetting van het gewelf kan worden beschouwd. In de meeste gevallen ontstaat er echter
wel degelijk eene sterke verandering in de richting van die lijn ter plaatse, waar meer bogen
te zamenkomen, doordien de horizontale componanten der gewelfdrukkingen elkaar geheel of nage-
noeg in ’t evenwicht houden, zoodat alleen de som der vertikale of nagenoeg vertikale drukkingen
door zuil of pijler wordt opgenomen. •— Hij, die eenigszins met de statica bekend is, weet, dat de
lijn der gewelfdrukking bij verreweg de meeste bouwwerken niet het zichtbare beloop van het gewelf
volgt, maar zich tusschen de binnen- en buitengewelflijn beweegt en zelfs somtijds daarbuiten valt,
waarbij de stabiliteit van het gewelf door verschillende middelen verkregen, en niet zelden voor
een groot deel op rekening van den mortel geschreven moet worden. — Daar dus, waar eene plotse-
linge verandering in den loop der lijnen van drukking plaats vindt, moet of kan ten minste die
afwijking door een architectonisch lid, hier het kapiteel, worden aangewezen, en op dien grond is
het bestaan van een kapiteel bij pijlers, die gewelven dragen, te verdedigen. (Wij rekenen zulk
eene verklaring voor het bestaan van het kapiteel bij Gothische bouwwerken meer rationeel dan die,
waarbij men het kapiteel alleen beschouwt als aangebracht, om de gewelfformeelen te dragen).
Bij sommige Gothische pijlers, waarbij het kapiteel ontbreekt, kan men eerder den schijnmisstand
waarnemen, waarop wij op pag. 98 wezen, dan bij die, welke een kapiteel hebben.
Eene breking met de oude traditie wijst ons ook de bandlijst aan, welke op a.pl. 23, onder
het panneau is geplaatst. Wij brachten haar daar aan, om het verschil in vormbehandeling tusschen
 
Annotationen