Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 9.1896

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.26591#0078

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
72

DE LEGENDE YAN S. CHRISTOFFEL.

Offerus de heiden vroeg aanstonds bescheid.

« O vorst ! vvien dan hebt ge te vreezen ?
Men heeft u den machtigsten koning gezeid;
Spreek spoedig, zou ’t anders wel wezen ?

— « Ik vrees, » zei de vorst, « en, dit weze u gemeld,

Ik miek daar het heilige Teeken;

Toen ’t lied ons verhaalde van Satans geweld,

Dan zaagt ge mijn wangen verbleeken! »

— « Is Satan dus sterker en vromer dan gij,

Dat gij hem moet duchten en vreezen ? »

— « Veel sterker is Satan, veel vromer is hij,

Daar moogt ge wel zeker van wezen ! »

— « Dan geef ik mijn dienst op en zoeke dien heer,

Den Satan, voor wien ’k u zag beven.

Den machtigste alleen biede ik manschap en eer,
Hem wijde ik alleene mijn leven ! »

Offerus die sprak het; dan liet hij de zaal;

’t Verlangen zijn herte verteerde.

Hij rende en hij roste door bergen en daal
Op vurigen brieschenden peerde...

Een avond — de dag in het Westen verdween,

Ten blinkenden blakenden kimmen —

Daar kwam, door de velden, een ruiter gereên
In ’t rozenrood avondzonglimmen.

Zijn ijzeren rusting, zijn jagende peerd,

’t Blikte alles als git-zwart en donker.

De vuurvlam die laaide langs ’t reuzige zweerd;

Zijn ooge scheen brandend karbonkel.

— « Wie zijt gij ? » — « De machtigste vorst van deze aard’ »
— « Uw naam? » — «Is de Satan! » — « Uw degen! »
Offerus die sprak het, en stout, onvervaard,

Hij volgt hem langs velden en wegen!
 
Annotationen