Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 9.1896

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26591#0081

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
DE LEGENDE VAN S. CHRISTOFFEL.

75

Doch nauw weer hij sliep of een derde maal klonk
Zijn naam hem nog klaarder in de ooren!

En nogmaals hij snel van zijn legerstee sprong
Van zoo hij die stem kwam te hooren!

Nu ziet ginds ! aan d’oever, in ’t vochtige gras
Een schreiende kind doet hem teeken;

Offerus doorwaadde de beke wel ras

En kwam hem zoo zoetjes te spreken!

«Mijn kind,» streelde Offerus, «staak stil uw getraan,
En wees noch bedroefd noch verslagen. »

Dan, zoetjes hij heeft ’t op zijn schouders gelaan,

Om ’t zachtjes door ’t water te dragen.

Doch ziet nu! het water, eerst rustig en klaar,

Offerus voelt ’t stijgen en stijgen.

En wonder! dit kindjen, nu weegt het zoo zwaar!

De reus gaat al zuchten en hijgen.

— «O kind lief ! gij schijnt mij te wegen als lood,

O kind lief! wie moogt ge wel wezen ? »

Offerus zonk dieper en dieper in nood;

De baren steeds rezen en rezen.

— «O kind lief! ik hou ’t hier niet langer meer uit,

Ik schijne de wereld te schragen ! »

— « Gij doet nog veel meer, » riep het kindeke luid,

« Gij zijt uwen Schepper aan ’t dragen!

Offerus die hoorde ’t; en kijkend, hij zag
Een kindjen met de oogen vol stralen.

Het schittert hem toe met een godlijken lach;

Des reuzen gedachten verdwalen.

« O wonderbaar kind toch! » Offerus dan vroeg,

« Ik zou dus den Christus wel dragen? »

•— « Gij draagt hem, gij dient hem, dit weze u genoeg.
Uw hert mocht het mijne behagen!
 
Annotationen