Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 9.1896

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.26591#0080

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
74

DE LEGENDE VAN S. CHRISTOFFEL.

— « En vind ik alzoo dezen machtigsten vorst ? » —

— « Gij vindt hem, den machtigsten honing! » —
Geef brood aan die hongert, geef laafnis die dorst :
Zoo komt gij daar hoog m zijn wor.ing ! » —-

Oflerus trok heen en hij volgde de baan
Die liep door den donkeren woude;

Hij kwam aan den stroom en de kluize zag staan.
Lang dood was de ermijt die ze bouwde !

In vasten en bidden Offerus daar leeft.

Den dolenden wijst hij de wegen.

Bij dage en bij nachte, zich zelven hij geeft,

Om ’s evenmensch’ rampen te plegen.

En rijzen de baren in woestige tij,

Gesteund op zijn staf, hij doorkruist ze.

Hij laadt op zijn schouders de reizigers blij
En dan, in zijn hutte- hij, huist ze.

Op zekeren nacht dat hij rustte ende sliep,

Van ’t lastige dagwerk zoo moede,

Hij hoorde eene stemme die noodschreiend riep :
« Offerus! zet me over den vloede ! »

Dan snelhjk hij vliegt naar den ruischenden stroom;

Maar nergens geen levende wezen.

Offerus hij meende ’t was alles een droom.

Hij zou wel bedrogen hier wezen !

Doch nauwelijks weer op zijn biezene mat,
Of nogmaals hij hoorde zijn name;

En klaarder en duidlijker gallemde dat;

Dit was maar een mensche bekwame !

Dan snellijk hij rees van zijn legerstee weer
En vloog tot den boord van de beke.
De beke, die ruischte de bergen ras neer;
Geen levende wezen ter streke !
 
Annotationen