DE PETER VAN DEN GROOTEN WEG.
343
« Wel, » hernam hij, en zijn bruin gelaat werd
donkerrood, « er bestond toch eens een Julius Caesar,
en dat was een groot man; maar van Giovanni. »
« .. Hebt gij nog niet veel gehoord, » vervolgde
de vreemdeling lachend. « Als dat de rede is, troost u
dan met mij, mijn jongen, ik ook heet enkel Giovanni,
en ben er gansch mede tevreden. Nu, zeg mij nog,
wie zijn uwe ouders, dat ik ook iets wete van mijnen
jongen gezel; namelijk, daar gij niet zeer klein meer
zijt, hoe oud zijt gij wel? »
« Veertien, Signor, veertien jaar, twee maand en
zes dagen. Overmorgen., ja overmorgen reeds, met
Pinksteren, word ik met de andere knapen gevormd
in de kerk S. Carlo. O God, mijn God! » riep hij
met een zucht uit.
« Ziet gij dan dien feestdag niet met blijdschap te
gemoet ? »
« O ja, Mijnheer. Maar, ik weet nog niet of ik
zal toegelaten worden, ofschoon ik reeds op de lijst
sta; want....
« Nu, zeg maar, waarom aarzelt gij ? »
« H eer », stotterde de jonge Italiaan en werd rood,
« mijn vader is dood, mijne moeder is arm en krank,
en onze zuster is alleen in staat voor ons te werken;
ik heb namelijk nog een jongeren broeder. Maar, Mijn-
heer, het zal wel veranderen, ware ik eerst in een
handwerk opgenomen, ik zou dan werken voor drie_
en veel, veel geld verdienen en alles aan mijne moeder
geven, niets voor mij zelven houden. Maar ik zal wel
niet gevormd wmrden, want de knapen die gevormd
worden, kunnen zich niet vertoonen met eene zoo gelapte
kiel gelijk de mijne, zij moeten ook goede schoenen
hebben. niet gelijk deze. En vooral moeten zij eenen
vormpeter hebben... Maar, Mijnheer, dit alles heb ik
343
« Wel, » hernam hij, en zijn bruin gelaat werd
donkerrood, « er bestond toch eens een Julius Caesar,
en dat was een groot man; maar van Giovanni. »
« .. Hebt gij nog niet veel gehoord, » vervolgde
de vreemdeling lachend. « Als dat de rede is, troost u
dan met mij, mijn jongen, ik ook heet enkel Giovanni,
en ben er gansch mede tevreden. Nu, zeg mij nog,
wie zijn uwe ouders, dat ik ook iets wete van mijnen
jongen gezel; namelijk, daar gij niet zeer klein meer
zijt, hoe oud zijt gij wel? »
« Veertien, Signor, veertien jaar, twee maand en
zes dagen. Overmorgen., ja overmorgen reeds, met
Pinksteren, word ik met de andere knapen gevormd
in de kerk S. Carlo. O God, mijn God! » riep hij
met een zucht uit.
« Ziet gij dan dien feestdag niet met blijdschap te
gemoet ? »
« O ja, Mijnheer. Maar, ik weet nog niet of ik
zal toegelaten worden, ofschoon ik reeds op de lijst
sta; want....
« Nu, zeg maar, waarom aarzelt gij ? »
« H eer », stotterde de jonge Italiaan en werd rood,
« mijn vader is dood, mijne moeder is arm en krank,
en onze zuster is alleen in staat voor ons te werken;
ik heb namelijk nog een jongeren broeder. Maar, Mijn-
heer, het zal wel veranderen, ware ik eerst in een
handwerk opgenomen, ik zou dan werken voor drie_
en veel, veel geld verdienen en alles aan mijne moeder
geven, niets voor mij zelven houden. Maar ik zal wel
niet gevormd wmrden, want de knapen die gevormd
worden, kunnen zich niet vertoonen met eene zoo gelapte
kiel gelijk de mijne, zij moeten ook goede schoenen
hebben. niet gelijk deze. En vooral moeten zij eenen
vormpeter hebben... Maar, Mijnheer, dit alles heb ik