584 J.-A. VAN DROOGENBROECK.
geest van profetie om het te zeggen — de geschied-
schrijver der Nederlandsche letterkunde aanboeken,
dat de dichter Jan Ferguut en de taalkenner van
Droogenbroeck in hunnen tijd aan de spits stonden
van de vlaamsche schrijversschaar.
Dat nu Jan Ferguut en van Droogenbroeck
altijd een en denzelfden rok aanschieten, op een en
denzelfden stoel zitten, met een en dezelfde vork
eten, en wat des al meer, is, bij al wie ietwat van
onze letterkunde weet, zoo overbekend, dat vast
daarvan geen verder gewag hoeft gemaakt.
« Dit pseudoniem (Jan Ferguut) », schrijft V. A.
dela Montagne in zijne Vlaamsche Pseudoniemen,
bl. 52, « heeft zijne geschiedenis. » Op de banken
der normaalschool reeds koesterde van Droogen-
broeck een groote voorliefde — die hem steeds bijge-
bleven is — voor onze middeneeuwsche letterkunde.
De Ferguut (1) berustte in de bibliotheek van het
gesticht, en het beheer van den boekenschat was
opgedragen aan een der professors, leeraar in de
aardrijkskunde. Toen de jonge student met zijn
bescheiden verzoek om het middeneeuwsch gedicht
voor den dag kwam, viel de oude Cerberus als
ware ’t uit de wolken en weigerde volstrekt : het
boek was, volgens hem, gansch niet geschikt voor
jonge lieden. — Had nu de vraag om een boek,
waarom normalisten zich doorgaans weinig bekom-
meren, ’s mans aandacht op den jongen leerlustige
getrokken, zeker is ’t dat, in de eerstvolgende aard-
(1) Ferguut, ridderroman uit den fabelkring van de Ronde tafel,
■eerst uitgegeven door L. G. Vissclier. — Utrecht, Robert Natan, 1838.
Later, uit de nalatenschap van Eelcoo Verwijs, uitg. door J. Verdam.
Groningen, 1882.
geest van profetie om het te zeggen — de geschied-
schrijver der Nederlandsche letterkunde aanboeken,
dat de dichter Jan Ferguut en de taalkenner van
Droogenbroeck in hunnen tijd aan de spits stonden
van de vlaamsche schrijversschaar.
Dat nu Jan Ferguut en van Droogenbroeck
altijd een en denzelfden rok aanschieten, op een en
denzelfden stoel zitten, met een en dezelfde vork
eten, en wat des al meer, is, bij al wie ietwat van
onze letterkunde weet, zoo overbekend, dat vast
daarvan geen verder gewag hoeft gemaakt.
« Dit pseudoniem (Jan Ferguut) », schrijft V. A.
dela Montagne in zijne Vlaamsche Pseudoniemen,
bl. 52, « heeft zijne geschiedenis. » Op de banken
der normaalschool reeds koesterde van Droogen-
broeck een groote voorliefde — die hem steeds bijge-
bleven is — voor onze middeneeuwsche letterkunde.
De Ferguut (1) berustte in de bibliotheek van het
gesticht, en het beheer van den boekenschat was
opgedragen aan een der professors, leeraar in de
aardrijkskunde. Toen de jonge student met zijn
bescheiden verzoek om het middeneeuwsch gedicht
voor den dag kwam, viel de oude Cerberus als
ware ’t uit de wolken en weigerde volstrekt : het
boek was, volgens hem, gansch niet geschikt voor
jonge lieden. — Had nu de vraag om een boek,
waarom normalisten zich doorgaans weinig bekom-
meren, ’s mans aandacht op den jongen leerlustige
getrokken, zeker is ’t dat, in de eerstvolgende aard-
(1) Ferguut, ridderroman uit den fabelkring van de Ronde tafel,
■eerst uitgegeven door L. G. Vissclier. — Utrecht, Robert Natan, 1838.
Later, uit de nalatenschap van Eelcoo Verwijs, uitg. door J. Verdam.
Groningen, 1882.