6l 2
EEN HELD.
derde zij zich, met de belofte den volgenden dag
weder te zullen keeren.
« Wilt gij iets voor uwe meesteres medenemen? »
vroeg La Tour, toen zij afscheid nam.
« Heel graag; maar gij moet niet opstaan. Kan
ik het ook voor u krijgen? »
« Dat is niet noodig. Ik heb het altijd bij mij.
Het is afkomstig van mijne grootmoeder; mijn vader
liet het mij na. Zeg aan uwe meesteres, dat ik hoop
dat zij het als een blijk van dankbaarheid zal willen
bewaren. »
Hij haalde een zakboek te voorschijn, en daaruit
een gouden kruisbeeldje, dat hij in een vel papier
wikkelde en aan de dienstbode overgaf. Zij scheen
er even verheugd mede, alsof hij het haar persoon-
lijk geschonken had.
« Gij zult er bij voegen, » ging hij glimlachend
voort, ' dat het een troostmiddel is voor haar leed
over de schilderij, en dat ik de zaak zoo erg niet
vindt als zij. Het is natuurlijk dat enkele menschen
enkele zaken nooit vergeven. Zij zijn nu eenmaal
niet anders, en indien de officier op het doek wist
dat men zijn beeld daarvan afgewischt wilde hebben,
zou het hem geen pijn hebben gedaan. »
Terwijl zij zich verwijderde, bleef hij met half-
gesloten oogen liggen nadenken. Neen, het deed
hem geen pijn meer, wat hem vroeger het bloed
van verontwaardiging naar het voorhoofd zou hebben
gejaagd. Wist hij niet sedert lang dat gekrenkte
familietrots zich door niets laat genezen? Al zijne
roemrijke daden, zijne edele vergelding van den
eenmaal toegebrachten hoon, hadden slechts in schijn
verzoening tot stand kunnen brengen, en toen zijn
neef hem een landgoed aangeboden had, was dit
EEN HELD.
derde zij zich, met de belofte den volgenden dag
weder te zullen keeren.
« Wilt gij iets voor uwe meesteres medenemen? »
vroeg La Tour, toen zij afscheid nam.
« Heel graag; maar gij moet niet opstaan. Kan
ik het ook voor u krijgen? »
« Dat is niet noodig. Ik heb het altijd bij mij.
Het is afkomstig van mijne grootmoeder; mijn vader
liet het mij na. Zeg aan uwe meesteres, dat ik hoop
dat zij het als een blijk van dankbaarheid zal willen
bewaren. »
Hij haalde een zakboek te voorschijn, en daaruit
een gouden kruisbeeldje, dat hij in een vel papier
wikkelde en aan de dienstbode overgaf. Zij scheen
er even verheugd mede, alsof hij het haar persoon-
lijk geschonken had.
« Gij zult er bij voegen, » ging hij glimlachend
voort, ' dat het een troostmiddel is voor haar leed
over de schilderij, en dat ik de zaak zoo erg niet
vindt als zij. Het is natuurlijk dat enkele menschen
enkele zaken nooit vergeven. Zij zijn nu eenmaal
niet anders, en indien de officier op het doek wist
dat men zijn beeld daarvan afgewischt wilde hebben,
zou het hem geen pijn hebben gedaan. »
Terwijl zij zich verwijderde, bleef hij met half-
gesloten oogen liggen nadenken. Neen, het deed
hem geen pijn meer, wat hem vroeger het bloed
van verontwaardiging naar het voorhoofd zou hebben
gejaagd. Wist hij niet sedert lang dat gekrenkte
familietrots zich door niets laat genezen? Al zijne
roemrijke daden, zijne edele vergelding van den
eenmaal toegebrachten hoon, hadden slechts in schijn
verzoening tot stand kunnen brengen, en toen zijn
neef hem een landgoed aangeboden had, was dit