Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
— 9i

Het zal wel onnoodig zijn hier te doen opmerken, dat de afgebeelde hoofdvormen der bloei-
wijzen (hg. 31 E en 32) tevens als grondvormen eener voortloopende ornamentatie te beschouwen zijn.
Planten zonder bloemen.
In de voorgaande regelen werd hoofdzakelijk de aandacht gevestigd op planten, die bloemen
hebben; er zijn evenwel een zeer groot aantal gewassen, die geene bloemen dragen en nimmer zaden
voortbrengen, welke evenals die, waarvan hierboven sprake was, zijn gevormd. In ’t algemeen
noemt men planten, die bloemen hebben en zaden voortbrengen, planten met duidelijke
voortplantingswerktuigen (meeldraden of stampers) of zichtbaar bloeiende planten (Pha-
nerogameny in tegenstelling met die, welke geene bloemen hebben en, in de eigenlijke beteekenis
van het woord, geene zaden voortbrengen; deze heeten bedektbloeiende planten (Cryptogameri).
Tot deze laatste soort behooren bijv, de varens (Filices), mossen (Musei}, wieren (Algae), zwam-
men (Fungi). Eenige korte aanwijzingen omtrent den aard van deze laatstgenoemde planten kunnen
voor den ornamentist haar nut hebben, te meer daar vele van deze gewassen eene niet te ver-
smaden ornamentale waarde hebben, en kleuren bezitten of kleurschakeerinp:en vóórtbrengen, die
men bij de zichtbaar bloeiende planten dikwijls tevergeefs zoekt. — De aquarium’s, die men tegen-
woordig op vele plaatsen vindt, hebben voorzeker niet weinig bijgedragen om de aandacht van den
ornamentist op de zeegrassen met hunne bevallige vormen en heerlijke kleuren te vestigen (vergel.
a.pl. 34). De paddenstoelen, ofschoon door velen met minachting of walging beschouwd, zijn
niettemin dikwijls zeer schoon van kleur: in de Agaricus muscarius, intensief rood; in de Cla-
varia fusiformis, diep oranjegeel; roodblauw in de Agaricus personatus; bruin in de Boletus
edults; wit als sneeuw in de Clavana rugosa; citroengeel in de C. Amethystina, of zwart als in
de Eiber Cibarium.
Bijna al de bedektbloeiende planten brengen in mindere of meerdere hoeveelheid zeer fijn zaad
voort, dat aan het stuifmeel doet denken, en sporen wordt genoemd. Men hoort diensvolgens de
bedektbloeiende planten niet zelden sporenplanten noemen; in tegenstelling heeten dan de zichtb.
bl. planten, zaadplanten. — De sporen, in plaats van, evenals het stuifmeel, te gaan kiemen
op een ander orgaan van de plant, vallen op den grond, waar zij onmiddellijk kiemen, zich ont-
wikkelen en eene nieuwe plant kunnen voortbrengen. Zoo kan het sporenstof, dat zich ontwikkelt
op het binnenvlak der bladeren van eene varen of op de huidjes of lelletjes, die onder het kapje
van eenen champignon zitten, op den grond vallen en eene nieuwe plant doen ontstaan.
Vele bedektbloeiende planten vormen ook eitjes, evenals de zichtbaar bloeiende planten;
maar wanneer deze eitjes zich ontwikkelen, brengen zij nooit zaad voort; d. w. z. dat de planten-
kiem, uit het ei geboren, voortgaat met zich te ontwikkelen; deze plantenkiem doorloopt dus niet
de vertraagde levensperiode, die bij de kiem van het zaad voorkomt, welke gedurende eenigen,
dikwijls zeer langen tijd, onbeweeglijk blijft, alvorens eenen toestand van wezenlijke ontwikkeling
te hernemen. — De wijzen, waarop bij de bedektbloeiende planten de eitjes ontstaan, verschillen
in ’t algemeen van die der zichtbaar bloeiende: er is geen stuifmeel, dat, van de plant losrakende;
op een ander deel van de plant gaat kiemen; evenwel zijn het altijd twee verschillende cleelen van
de plant, die zich vereenigen om het ei te vormen.
Zooals wij straks zullen zien, veroorloven sommige ornamentisten zich de vrijheid, deelen, die
tot verschillende planten behooren, te combineeren; zelfs in de beste tijdperken der kunst treft
men daarvan voorbeelden aan. Zij bereiken niet zelden op die wijze langs den eenvoudigsten weg
hun doel. Wij voor ons kunnen zulke combinatiën alleen dan goedkeuren, wanneer de samenge-
voegde deelen aan planten zijn ontleend, die in zeer nauwe verwantschap tot elkaar staan. Het
zoude toch bespottelijk zijn om bijv, planten, die geen bloemen dragen, met bloemen te tooien;
men schept op die wijze naar onze meening botanische caricaturen.
 
Annotationen