232 E1JN—E1JS.
vruchten en dieren, ook van land- en stadsgezigten. Hij gaf les in de kunst, was een
geletterd man en een liefhebbei’ en kenner van oudheden, en stierf in 1824. Zijn kabinet
van kunstvoorwerpen, naturaliën en antiquiteiten, werd, benevens zijne bibliotheek, in
het jaar van zijn overlijden te Nijmegen openbaar verkocht.
EIJNDEN (Roeland van) geboren te Nijmegen in 1747, was een broeder van Jaco-
bus en een neef van Frans van Eijnden, die wij boven vermeldden. Hij heeft geschilderd
en geteekend; doch meer bijzonder zich bekend gemaakt door zijne in druk uitgaande
theoretische werken; bestaande: 1°. in eene bij Teyler’s 2de Genootschap met goud be-
kroonde Verhandeling over den nationalen smaak der Hollandsche school in de toe-
ken- en schilderkunst;—2°. in eene door hem met aanteekeningen uitgegeven verta-
ling van het Leven van Corregio voorkomende in Feith en Kantelaar's Bijdragen tot
bevordering der Schoone Kunsten; — 3°. in Nadere bijzonderheden omtrent de ge-
broeders van Eijck en over de Uitvinding der olieverw; — en 4°. in de Geschiedenis
der Vaderlandsche schilderkunst, sedert de helst der 18de eeuw, van welk werk de
medeschrijver was, wijle de Heer Adriaan van der Willigen. Hij bekleedde een post bij
’s Land’s Convoijen en Licenten, eerst te Tiel, later te Dordrecht, in welke stad hij,
na zijne huisvrouw en eenige dochter overleefd te hebben, den 28 Augustus 1819
overleden is. Onder zijn schilder- en teekenwerk komen portretten voor, die van goede
gelijkenis waren; men vindt ook onder de fraaije gezigten in den smaak van prenttee-
keningen, door Aberli en Heutzij, van hem vermeld 2 stuks Gezigten te Ochten.
EIJNHOEDTS (Romboüt) is een portretschilder geweest, die in 1605 te Antwerpen
geboren werd, en in die stad gevestigd was. Hoewel niet zonder verdienste in dat vak ,
is hij echter meest bekend door zijne etsen, vooral naar Rubens en Schut, die met
eene stoute en vaste naald behandeld zijn. Zijne teekening, hoewel niet van de grootste
naauw keurigheid, is dikwijls zeer geestig en zijn licht en bruin goed verdeeld.
*EIJSDEN (Robbert van), te Rotterdam woonachtig, kwam aldaar in 1810 ter
wereld. Reeds op jeugdigen leestijd door zijn vader, een bekwaam toonkunstenaar, onder
de leiding van den Heer G. de Meijer geplaatst, maakte hij al spoedig groote vorderin-
gen, en mogt hij het eermetaal bij het Genootschap Hierdoor tot Hoog er, verwerven.
In 1828 begaf hij zich ter zijner verdere opleiding naar Antwerpen, woonde de lessen
aan de Academie aldaar bij, en genoot het voorregt, dat de Heer F. de Braekeleer
hem onder het getal zijner leerlingen opnam. Beduidend en snel was de ontwikkeling
van den jeugdigen van Eijsden onder dezen meester, toen de staatkundige omstandighe-
den hem noodzaakten zijne studiën in Antwerpen af te breken en naar Holland terug
te keeren. Onderscheiden studiën, die hij sedert naar de meesterstukken van Rembrandt
en Jan Steen op het Museum te Amsterdam vervaardigde, gaven hem aanleiding om
eenige proeven van figuren in Oud-Hollandsch kostuum te leveren, die, even als zijne
gewone onderwerpen, tafereelen uit het dagelijksch leven, de aandacht der liefhebbers
trokken; en ongetwijfeld zou hij, bij zijn gunstigen aanleg en voortgaanden ijver, al
spoedig eene waardige plaats onder Holland’s kunstenaars bekleed hebben, indien niet
eene ongelukkige oogziekte hem in zijne loopbaan gestuit had. Verschillende zijner voort-
brengsels bevinden zich in de Verzamelingen der Rotterdamsche kunstliefhebbers; zij
onderscheiden zich door goede compositie en naïve voorstelling. De Heer van Eijsden
had zich ook met vrucht in het portretschilderen geoefend.
F.
FABER, de vader (Johan), was een Hollandsch graveur in mezzo tinto, die meest
in Engeland gewerkt heeft, en ook aldaar in 1721 overleden is. Hij heeft vele portretten
naar Lelij , Kneller en andere meesters geschraapt; daarin geholpen wordende door zijnen
vruchten en dieren, ook van land- en stadsgezigten. Hij gaf les in de kunst, was een
geletterd man en een liefhebbei’ en kenner van oudheden, en stierf in 1824. Zijn kabinet
van kunstvoorwerpen, naturaliën en antiquiteiten, werd, benevens zijne bibliotheek, in
het jaar van zijn overlijden te Nijmegen openbaar verkocht.
EIJNDEN (Roeland van) geboren te Nijmegen in 1747, was een broeder van Jaco-
bus en een neef van Frans van Eijnden, die wij boven vermeldden. Hij heeft geschilderd
en geteekend; doch meer bijzonder zich bekend gemaakt door zijne in druk uitgaande
theoretische werken; bestaande: 1°. in eene bij Teyler’s 2de Genootschap met goud be-
kroonde Verhandeling over den nationalen smaak der Hollandsche school in de toe-
ken- en schilderkunst;—2°. in eene door hem met aanteekeningen uitgegeven verta-
ling van het Leven van Corregio voorkomende in Feith en Kantelaar's Bijdragen tot
bevordering der Schoone Kunsten; — 3°. in Nadere bijzonderheden omtrent de ge-
broeders van Eijck en over de Uitvinding der olieverw; — en 4°. in de Geschiedenis
der Vaderlandsche schilderkunst, sedert de helst der 18de eeuw, van welk werk de
medeschrijver was, wijle de Heer Adriaan van der Willigen. Hij bekleedde een post bij
’s Land’s Convoijen en Licenten, eerst te Tiel, later te Dordrecht, in welke stad hij,
na zijne huisvrouw en eenige dochter overleefd te hebben, den 28 Augustus 1819
overleden is. Onder zijn schilder- en teekenwerk komen portretten voor, die van goede
gelijkenis waren; men vindt ook onder de fraaije gezigten in den smaak van prenttee-
keningen, door Aberli en Heutzij, van hem vermeld 2 stuks Gezigten te Ochten.
EIJNHOEDTS (Romboüt) is een portretschilder geweest, die in 1605 te Antwerpen
geboren werd, en in die stad gevestigd was. Hoewel niet zonder verdienste in dat vak ,
is hij echter meest bekend door zijne etsen, vooral naar Rubens en Schut, die met
eene stoute en vaste naald behandeld zijn. Zijne teekening, hoewel niet van de grootste
naauw keurigheid, is dikwijls zeer geestig en zijn licht en bruin goed verdeeld.
*EIJSDEN (Robbert van), te Rotterdam woonachtig, kwam aldaar in 1810 ter
wereld. Reeds op jeugdigen leestijd door zijn vader, een bekwaam toonkunstenaar, onder
de leiding van den Heer G. de Meijer geplaatst, maakte hij al spoedig groote vorderin-
gen, en mogt hij het eermetaal bij het Genootschap Hierdoor tot Hoog er, verwerven.
In 1828 begaf hij zich ter zijner verdere opleiding naar Antwerpen, woonde de lessen
aan de Academie aldaar bij, en genoot het voorregt, dat de Heer F. de Braekeleer
hem onder het getal zijner leerlingen opnam. Beduidend en snel was de ontwikkeling
van den jeugdigen van Eijsden onder dezen meester, toen de staatkundige omstandighe-
den hem noodzaakten zijne studiën in Antwerpen af te breken en naar Holland terug
te keeren. Onderscheiden studiën, die hij sedert naar de meesterstukken van Rembrandt
en Jan Steen op het Museum te Amsterdam vervaardigde, gaven hem aanleiding om
eenige proeven van figuren in Oud-Hollandsch kostuum te leveren, die, even als zijne
gewone onderwerpen, tafereelen uit het dagelijksch leven, de aandacht der liefhebbers
trokken; en ongetwijfeld zou hij, bij zijn gunstigen aanleg en voortgaanden ijver, al
spoedig eene waardige plaats onder Holland’s kunstenaars bekleed hebben, indien niet
eene ongelukkige oogziekte hem in zijne loopbaan gestuit had. Verschillende zijner voort-
brengsels bevinden zich in de Verzamelingen der Rotterdamsche kunstliefhebbers; zij
onderscheiden zich door goede compositie en naïve voorstelling. De Heer van Eijsden
had zich ook met vrucht in het portretschilderen geoefend.
F.
FABER, de vader (Johan), was een Hollandsch graveur in mezzo tinto, die meest
in Engeland gewerkt heeft, en ook aldaar in 1721 overleden is. Hij heeft vele portretten
naar Lelij , Kneller en andere meesters geschraapt; daarin geholpen wordende door zijnen