298 DOORNEN IN DEN LAUWERKRANS.
waanzin? » vroeg hij; en toen zij sprakeloos het hoofd
boog, ging hij voort : « Weet gij wat ik den koning heb
geantwoord, toen hij mij het middelmatige van mijn arbeid
verweet? Ik heb hem eezegd dat Antonio van Dvck
slechts éénmaal in zijn leven waarlijk bemind had, en
dat het iMary's ■ onverschilligheid was die zijn penseel
verlamde. O ! meen in deze bekentenis geen afbedelen te
zien van een gevoel dat ik onmachtig was van u te ver-
werven. Ik ben te hooghartig om mij met een almoes
te willen vergenoegen ; een enkele .zonnestraal zou mijne
naar een wereld van licht dorstende ziel eene foltering
wezen; en het is mij althans eene voldoening te zien
hoe weinig ik u met de betuigingen mijner gehechtheid
vervolgde, dat gij haar verdwenen waandet. »
De jonge vrouw had onder zijne woorden den blik
nedergeslagen ; zij gevoelde hoe wreed zij voor hem was
geweest; hoe weinig zij die liefde verdiende, welke zij
niet eens bij machte was geweest te doorpeilen, en het
was met haperende stem dat zij antwoordde :
« Dan zijn wij beiden nog ongelukkiger geweest
dan ik reeds vermoedde. Wat kan ik doen, o zeg mij!
om uwe vergiffenis te verdienen? »
« Niets! » sprak hij dof : « Er is niets ter wereld
dat het gemis aan liefde vergoedt. Maar de schuld
ligt hier alleen aan mij; ik heb vooraf geweten wat komen
zou; al deed mijne lang-verwende ijdelheid mij ook
bij oogenblikken droomen dat Mary Ruthven zich
eenmaal gewonnen zou geven; al lag er eene zoete
betoovering in de hoop schrede voor schrede mijn
weg te zullen banen tot haar hart. Ik had het leven
beter moeten kennen en mij herinneren dat teederheid
niet te koopen is, noch door liefde, noch door toe-
wijding, noch zelfs door roem; ik heb u even ramp-
zalig gemaakt als mijzelven, en meer dan eens betrapte
waanzin? » vroeg hij; en toen zij sprakeloos het hoofd
boog, ging hij voort : « Weet gij wat ik den koning heb
geantwoord, toen hij mij het middelmatige van mijn arbeid
verweet? Ik heb hem eezegd dat Antonio van Dvck
slechts éénmaal in zijn leven waarlijk bemind had, en
dat het iMary's ■ onverschilligheid was die zijn penseel
verlamde. O ! meen in deze bekentenis geen afbedelen te
zien van een gevoel dat ik onmachtig was van u te ver-
werven. Ik ben te hooghartig om mij met een almoes
te willen vergenoegen ; een enkele .zonnestraal zou mijne
naar een wereld van licht dorstende ziel eene foltering
wezen; en het is mij althans eene voldoening te zien
hoe weinig ik u met de betuigingen mijner gehechtheid
vervolgde, dat gij haar verdwenen waandet. »
De jonge vrouw had onder zijne woorden den blik
nedergeslagen ; zij gevoelde hoe wreed zij voor hem was
geweest; hoe weinig zij die liefde verdiende, welke zij
niet eens bij machte was geweest te doorpeilen, en het
was met haperende stem dat zij antwoordde :
« Dan zijn wij beiden nog ongelukkiger geweest
dan ik reeds vermoedde. Wat kan ik doen, o zeg mij!
om uwe vergiffenis te verdienen? »
« Niets! » sprak hij dof : « Er is niets ter wereld
dat het gemis aan liefde vergoedt. Maar de schuld
ligt hier alleen aan mij; ik heb vooraf geweten wat komen
zou; al deed mijne lang-verwende ijdelheid mij ook
bij oogenblikken droomen dat Mary Ruthven zich
eenmaal gewonnen zou geven; al lag er eene zoete
betoovering in de hoop schrede voor schrede mijn
weg te zullen banen tot haar hart. Ik had het leven
beter moeten kennen en mij herinneren dat teederheid
niet te koopen is, noch door liefde, noch door toe-
wijding, noch zelfs door roem; ik heb u even ramp-
zalig gemaakt als mijzelven, en meer dan eens betrapte