140
EEN KUNSTLIEFHEBBER.
« Wel, zoo het in onze stad Parijs ware, Mylord, »
zegde de andere, op gemaakten toon, « zou ik ant-
woorden : ofwel hier geeft eene portiersvrouw haren
man een pak slagen, ofwel, er is eene kat die men
de ooren afsnijdt. »
« Het is nog minder dan dat heeren, » merkte
al lachend een jood op, die de woorden der beide
heeren gehoord had.
« Wat is het dan? »
« De armzalige huisraad van een schilder, die
over eenige dagen gestorven is, en welke meester
Caverdone laat uitverkoopen. »
« Wie is meester Caverdone ? »
■ « Een koopman, die u zeer goedkoop verfwaren
zal leveren. »
« Gij denkt zeker dat wij schilders zijn, » zoo viel
hem de Engelschman met verachtelijk gezicht in
de rede.
« Inderdaad, deze jood is lastig, » voegde de
Franschman er bij. « Weet, man, dat gij met Lord
Pembroke, en mijnheer de Vivonne spreekt! »
Het gelaat van den jood helderde op: « Lord
Pembroke ? » zegde hij, « is dat niet de groote
schilderij-liefhebber ? »
« Ja, zoo is het. »
« Hoe gelukkig, mylord, dat ik u toevallig ont-
moet, ik heb tehuis werken van alle spaansche- en
italiaansche meesters. »
De engelschman bezag hem nauwkeurig : « Hoe
is uw naam? »
« Israël. »
« Ah! zoo, men heeft mij inderdaad uwen naam
reeds genoemd. Men zegt dat gij uwe kunstwerken
niet goedkoop weg geeft; maar dat doet niets ter
zake. Hebt gij Poussin ? »
EEN KUNSTLIEFHEBBER.
« Wel, zoo het in onze stad Parijs ware, Mylord, »
zegde de andere, op gemaakten toon, « zou ik ant-
woorden : ofwel hier geeft eene portiersvrouw haren
man een pak slagen, ofwel, er is eene kat die men
de ooren afsnijdt. »
« Het is nog minder dan dat heeren, » merkte
al lachend een jood op, die de woorden der beide
heeren gehoord had.
« Wat is het dan? »
« De armzalige huisraad van een schilder, die
over eenige dagen gestorven is, en welke meester
Caverdone laat uitverkoopen. »
« Wie is meester Caverdone ? »
■ « Een koopman, die u zeer goedkoop verfwaren
zal leveren. »
« Gij denkt zeker dat wij schilders zijn, » zoo viel
hem de Engelschman met verachtelijk gezicht in
de rede.
« Inderdaad, deze jood is lastig, » voegde de
Franschman er bij. « Weet, man, dat gij met Lord
Pembroke, en mijnheer de Vivonne spreekt! »
Het gelaat van den jood helderde op: « Lord
Pembroke ? » zegde hij, « is dat niet de groote
schilderij-liefhebber ? »
« Ja, zoo is het. »
« Hoe gelukkig, mylord, dat ik u toevallig ont-
moet, ik heb tehuis werken van alle spaansche- en
italiaansche meesters. »
De engelschman bezag hem nauwkeurig : « Hoe
is uw naam? »
« Israël. »
« Ah! zoo, men heeft mij inderdaad uwen naam
reeds genoemd. Men zegt dat gij uwe kunstwerken
niet goedkoop weg geeft; maar dat doet niets ter
zake. Hebt gij Poussin ? »