Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
VAN SCHILDEREN EN BOUWEN.

et groote belangstelling is in de laatste jaren de ontwikkeling der kunst
gadegeslagen. Hoe groot die belangstelling ook was, de instemming, waarmee
de nieuwste uitingen steeds werden begroet, was er niet’steeds mee evenredig,
zelfs kan men zeggen, dat het meerendeel der menschen zich tegen de aller-
modernste uitingen vijandig ging betoonen. In de war gebracht door de elkaar snel
opvolgende -ismen en zich niet de moeite getroostend de karakteristieke onderscheiden
tusschen die richtingen na te speuren, ging men gelooven aan een spelletje, aan een
kinderlijk vermaak of aan het verzinsel, dat de schilders zoowel als de bouwkunstenaars,
dichters e. a. nu maar eens wilden probeeren, hoe ver ze ’t met het publiek konden
sturen. Toch is er niets minder waar dan dat.

Allereerst het feit van de snelle opeenvolging. Door de mogelijkheid van een ernstige
ontwikkeling te ontkennen door de omstandigheid der snelle overgangen, geeft men blijk
öf zelf buiten het moderne levan te staan, öf de kunst nog te beschouwen als iets wat
buiten het moderne leven staat," iets dus wat feitelijk nog in de middeleeuwen behoort.
Ons moderne leven kenmerkt zich juist door een geweldige snelheid en tot het uiterste
toe gespannenheid, waardoor het tijd doorleven twintigmaal zoo snel gaat als vroeger.
Over besluiten kan geen week meer gedacht worden, maar telefoon en telegraaf nood-
zaken een voorval in een oogenblik te overzien en een besluit te nemen. Is het dan
buiten dien tijd wanneer hetzelfde geschiedt door de kunstenaars? Integendeel ligt het
juist geheel in de lijn van het nerveuze, gespannen, bewuste moderne leven.

In de tweede plaats zou bij een nauwkeurige bestudeering der schilderkunst, zoowel als bij
alle kunsten der laatste decennia meer en meer gebleken, zijn, dat de kunstenaars met vak-
eigen middelen trachtten te komen tot uitbeelding van aesthetische ervaring der werkelijkheid.

Vak-eigen middelen zijn voor den schilder: lijn, vlak en kleur, en voor den bouw-
kunstenaar: vlak en ruimte.

Met vak-eigen middelen werken wil dus zeggen, dat de schilder zijn compositie denkt
in lijnverhouding, vlakverhouding en kleurverhouding, en de architect zijn bouwwerk in
vlakverhouding en ruimteverhouding. Deze twee werkwijzen geven dus duidelijk het
onderscheid aan tusschen schilderen en bouwen.

Waarom als vak-eigen middel van den bouwkunstenaar geen „kleur” genoemd werd?
Omdat „kleur” een der beeldingsmiddelen van den schilder is.

Tot nog toe heeft het begrip gegolden, dat ook de architect gerechtigd was zijn bouwwerk
in kleur te denken, maar om tot zuivere uitbeelding van eigen conceptie te komen, dient hij
de kleur te elimineeren en over te laten aan den schilder. Anders zal hij noodzakelijk de
grenzen van eigen kunnen overschrijden en tot een mindere bouwkunstige oplossing moeten
komen. Het een gaat ten koste van het ander. Dat de architecten meermalen voelden zich
op andermans terrein te bevinden, bleek b.v. bij het opdragen van muurschilderingen aan
schilders, waarbij tevens aan den schilder de verdere kleurbepaling werd overgelaten: dus wel
hier en niet in ’t overige deel van het gebouw. Maar „architectuur”, d. w. z. het zuiver in
elkaar grijpen der functies, ontstond daar, waar beide kunstenaars ieder op eigen terrein
werkzaam waren, dus ten gunste van het geheele bouwwerk. Een noodzaak is natuurlijk,
dat schilder en architect zuiver voelen, d. i. begrijpen tot waar elk hunner gebieden gaat.

De vernieuwingen in de schilderkunst wijzen meer en meer op het betrekken der geheele
vormencompositie van den architect in de schilderkunstige compositie, zoodat met het volste
vertrouwen verwacht mag worden, dat zij gereed zal staan wanneer het den architect zal
behagen van zijn verheven standpunt van al-beoordeelaar en alweter af te stappen en zich
alleen te bemoeien met de ruimte- en vormoplossing. Wat op zich zelf al moeilijk genoeg is!

17
 
Annotationen