Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 5.1912

DOI issue:
Nr. 1
DOI article:
Goekoop-de Jongh, Johanna: Praehistorische grafheuvels op de Renkumsche heide
DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.19801#0036

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
een deel van de onmetelijke zand- en hei-vlakte, die haar eindpunt heeft in het Gooi.

De geografische ligging der Renkumsche heide is voor de beschavingsgeschiedenis
een zeer gunstige. Ze vormt, evenals de Doorwertsche hei, een integreerend deel met de
lage gronden, waarlangs de groote weg van het eerste verkeer ging: de Rijn, en werd
door haar hoogte een beschermende en veilige legerplaats. Dat zij van stonde af het
hóöge terrein van de lage landingsplaats is geweest, bewijst niet alleen de benaming,

maar ook het feit, dat zij altijd heeft toebehoord aan die gronden en altijd in het bezit is

gebleven van de »Mient”, die eerst tot voor korten tijd een groot gedeelte ervan heeft verkocht.

Dan is de Renkumsche heide door de geleidelijke voortzetting in Noord-Westelijke
richting op een doortrekken van volken aangewezen. Ze wordt doorsneden door den
Ginkelschen weg, den fiesseweg, een dier oer-oude zandwegen, die eeuwen bestonden

vóór zij den naam van Hessewegen kregen’
en vasthielden de richting waarlangs het

praehistorische doortrekken zich bewoog,

dat zijn rustpunten maakte tot hun mijl-
palen. De terreinsgesteldheid is zoodanig,
dat de Renkumsche heide door haar ge-
lijkmatige hoogte, zich bij uitstek leent
voor een nederzetting, vooral van een land-
bouwend volk, zoodat het zeer begrijpelijk
is, dat deze hoogvlakte van af de vroegste
tijden gebruikt en bewoond is geworden,
getuige de grafheuvels, die zich in opeen-
volgende lijn, doch zonder verdere regelmaat
verheffen, van af de Doorwertsche tot aan
de Ginkelsche heide.

De keerzijde van deze zoo gunstige om-
standigheid is, dat, toen later de Renkumsche
heide voornamelijk gebruikt werd voor het weiden der schaapskudden, en deze langs de
grafheuvels, langs den toen ontstanen Ginkelschen weg trokken, de grafheuvels door de
herders als hutten en als schuilplaats werden gebruikt, met het noodlottig gevolg, dat wat
erin geborgen was, voor ’t meerendeel verspreid en verwoest werd.

Geen der grafheuvels is ongeschonden gebleven; de een is meer uitgegraven dan
de andere: zoo werd degene, die ongeveer midden in de groote vlakte lag en dus een
goed punt van overzicht vormde, dusdanig getransformeerd, dat ze officieel den naam
heeft van: » Aarden Hut”.

De meeste zijn van boven en op zij doorgraven; de oorspronkelijk opgeworpen
grond is omwoeld en verplaatst, alleen de oer-gnntlaag kon niet doorboord worden. En
aan deze omstandigheid is het te danken, dat nog een enkel ding in zijn oorspronkelijken
toestand teruggevonden werd.

Afb. 1.

24
 
Annotationen