geel overgetint zijn, (omlijnd met smalle bruine omtreklijn met bruine mopjes, in twee
oostelijke vakken.)
De kruising in de hoogte der bogen zijn versierd in vlakke kleuren op de profielen
en keperverdeeling over ’t kraal.
In ’t oostelijk kruispunt domineert het rood, in de twee volgende het lichtgroen
(met geel en wit). Men herkent twee geheel verschillende typen, zoowel in ontwerp als
in uitvoering door anderen schilder.
Vak 1, 2, 3, 4. Zeer afwisselende halfnaturalistische plant-
motieven met heraldische en diermotieven, duidelijk gecontoureerd
rijk en vol van kleur.
Vak 1. Sterk beschadigd. Plantmotief in distelblad opgroeiend
uit den gewelfaanzet, de gansche kap vullende, en in de bovenste
partij bloemen dragend rood en geel in kleur, zwaar van afmeting
als half gestyleerde rozen.
Vak 2. In de onderste twee punten wapen-
schilden als uitgangspunt der vulling, met helm
en wapenbord in den vorm van distelbladen puntig
gelobd.
Wapen 2 oost: zilveren veld met vier roode
balken.
Wapen 3 west: geel (roode stippen) met
zilveren koppen.
Vakken 2 en 3 west hebben onderaan drie
koppen waaruit takken opstijgen waaraan groene
distelbladen en bonte groote bloemen.
Van uit den sluitsteen van dit hoofdvak 1, 2, 3, 4 gaan naar vier zijden ranken,
die 2 druiventrossen dragen, terwijl alle vier geele distelbladeren vertoonen. Noordelijk:
draak, zuidelijk : wolfshond (bruin geel). De stootvoegen op de graadbogen zijn in bruin
getrokken. 4 Takkendragende figuren, — gele haren en hoofddeksel.
De twee westelijke vierkanten 5—8, 9—12 zijn fijner, rustiger van teekenmg, minder
naturalistisch, duidelijker verdeeld — met uitsparing van witte velden tot afscheiding van
de motieven, die van onder af naar boven komen.
De ornamentale motieven zijn alle gelijk van type en bladeren. De ranken in
groen zijn spiraalsgewijze door elkander geslingerd, terwijl alle bladeren eveneens daarin
uitkrullende in S-vorm, in deze spiraal eindigen; als hoofdpunt wordt een kleurige bloem
gedragen, in ’t midden der groote spiraal, geteekend in bruin rood en met geel en grijs
ingevuld.
Tusschen deze groene ranken is de gansche witte achtergrond als een verluchtingsvak
nog verder volgezet met grijze ragfijne S-lijnen die geelgrauwe mopjes, regelmatig over
’t veld verdeeld dragen.
MUMIIIIIIIIUIIIMMI
111II1111111111111111111
111111IIIII1111111111111
11111111II1111II11111111
V__J
oost.
west.
38
oostelijke vakken.)
De kruising in de hoogte der bogen zijn versierd in vlakke kleuren op de profielen
en keperverdeeling over ’t kraal.
In ’t oostelijk kruispunt domineert het rood, in de twee volgende het lichtgroen
(met geel en wit). Men herkent twee geheel verschillende typen, zoowel in ontwerp als
in uitvoering door anderen schilder.
Vak 1, 2, 3, 4. Zeer afwisselende halfnaturalistische plant-
motieven met heraldische en diermotieven, duidelijk gecontoureerd
rijk en vol van kleur.
Vak 1. Sterk beschadigd. Plantmotief in distelblad opgroeiend
uit den gewelfaanzet, de gansche kap vullende, en in de bovenste
partij bloemen dragend rood en geel in kleur, zwaar van afmeting
als half gestyleerde rozen.
Vak 2. In de onderste twee punten wapen-
schilden als uitgangspunt der vulling, met helm
en wapenbord in den vorm van distelbladen puntig
gelobd.
Wapen 2 oost: zilveren veld met vier roode
balken.
Wapen 3 west: geel (roode stippen) met
zilveren koppen.
Vakken 2 en 3 west hebben onderaan drie
koppen waaruit takken opstijgen waaraan groene
distelbladen en bonte groote bloemen.
Van uit den sluitsteen van dit hoofdvak 1, 2, 3, 4 gaan naar vier zijden ranken,
die 2 druiventrossen dragen, terwijl alle vier geele distelbladeren vertoonen. Noordelijk:
draak, zuidelijk : wolfshond (bruin geel). De stootvoegen op de graadbogen zijn in bruin
getrokken. 4 Takkendragende figuren, — gele haren en hoofddeksel.
De twee westelijke vierkanten 5—8, 9—12 zijn fijner, rustiger van teekenmg, minder
naturalistisch, duidelijker verdeeld — met uitsparing van witte velden tot afscheiding van
de motieven, die van onder af naar boven komen.
De ornamentale motieven zijn alle gelijk van type en bladeren. De ranken in
groen zijn spiraalsgewijze door elkander geslingerd, terwijl alle bladeren eveneens daarin
uitkrullende in S-vorm, in deze spiraal eindigen; als hoofdpunt wordt een kleurige bloem
gedragen, in ’t midden der groote spiraal, geteekend in bruin rood en met geel en grijs
ingevuld.
Tusschen deze groene ranken is de gansche witte achtergrond als een verluchtingsvak
nog verder volgezet met grijze ragfijne S-lijnen die geelgrauwe mopjes, regelmatig over
’t veld verdeeld dragen.
MUMIIIIIIIIUIIIMMI
111II1111111111111111111
111111IIIII1111111111111
11111111II1111II11111111
V__J
oost.
west.
38