De spreker zet uiteen hoe de warenhuizen en de in navolging daarvan gebouwde
groote magazijnen spoedig het geheele winkelwezen hebben gewijzigd, daar ook kleinere
kooplieden uit concurrentievrees hoe langer hoe meer hunne intieme oude winkels door
grootscheepscher aangelegde lokalen vervingen. In de groote steden heeft de moderne,
reusachtige winkel reden van bestaan. Zijn uiterlijk, met de bijna geheel uit glas bestaande
wanden, kan echter onmogelijk worden aangepast bij een oude straatbebouwing. Het is
daarom verstandige politiek in de groote steden bepaalde wijken en straten voor den
winkel-groothandel aan te wijzen. In zulke buurten zal men dan zelfs wel eens ter wille
van den welstand een enkel overgebleven oud huisje moeten af breken. Maar met des te meer
kracht kan men oude stadsgedeelten, ook door een handige leiding van het verkeer, in hun
ouderwetsch karakter bewaren en behoeden voor schennis door de onpassende nieuwe winkels.
In kleine steden en dorpen hebben de groote warenhuizen geen zin en zij zijn er
den ondergang van den winkelier. Hier moet men door wettelijke bepalingen, gemeente-
verordeningen en winkelraambelasting de »Ramschgeschafte” onmogelijk maken, en speciaal
beletten, dat de hooger gelegen verdiepingen de uitstalvensters krijgen, die volkomen doel-
loos zijn en het straataspect zoozeer verknoeien. Dat overigens ook voor groote winkels wel
aesthetisch goede oplossingen zijn te vinden, en dat het ook mogelijk is oude woonhuizen
tot praktische winkels te verbouwen, bewezen tal der tentoongestelde voorbeelden, welker
gemis het moeilijk maakt dit deel van sprekers betoog met vrucht weer te geven.
Bijna nog verderfelijker voor het straataspect dan de in oude woonhuizen inge-
bouwde winkels is de reclame, die dikwijls de geheele architectuur aan het oog onttrekt.
De spreker wijst er op, dat de tallooze elkander in bontheid overschreeuwende en door
omvang verdringende reclames niet eens doeltreffend zijn. Hoeveel mooier en ten slotte
ook doeltreffender, omdat zij het oog boeien, zijn de bescheiden oude huisteekens — bij
ons meestal gevelsteenen — en uithangborden. Ook de reclame moest men met reglementeering
en belastingheffing te keer gaan, maar vooral betrekkingen zoeken met kooplieden en
winkeliers, dezen het onzinnige en hinderlijke der reclame onder het oog brengen, en de
hulp inroepen der Kamers van Koophandel, middenstandsvereenigingen enz.
De burgemeesters van Hildesheim en Halberstadt deelden mede welke goede
resultaten men in hunne steden met een Ortsstatut had bereikt. Beiden drongen erop aan
de zoo leerzame tentoonstelling ook op andere plaatsen te houden, en eene keuze uit de
afbeeldingen in een plaatwerk te vereenigen en uit te geven. Deze denkbeelden vonden
dadelijk ondersteuning: de Dürerbund, de Bond Heimatschutz en de Rijnlandsche ver-
eeniging voor heemschut en monumentenzorg bleken bereid voor het organiseeren van
tentoonstellingen te willen zorgen, en de heeren Högg en Gurlitt namen op zich een
publicatie van het belangrijke materiaal voor te bereiden.
Als tweede punt der agenda kwam »de wettelijke bescherming van monumenten
in kerkelijk bezit” thans aan de orde. Verhandelingen hierover werden gehouden door
een jurist, Prof. Bredt, door een protestantschen en een katholieken geestelijke: Superintendent
153
groote magazijnen spoedig het geheele winkelwezen hebben gewijzigd, daar ook kleinere
kooplieden uit concurrentievrees hoe langer hoe meer hunne intieme oude winkels door
grootscheepscher aangelegde lokalen vervingen. In de groote steden heeft de moderne,
reusachtige winkel reden van bestaan. Zijn uiterlijk, met de bijna geheel uit glas bestaande
wanden, kan echter onmogelijk worden aangepast bij een oude straatbebouwing. Het is
daarom verstandige politiek in de groote steden bepaalde wijken en straten voor den
winkel-groothandel aan te wijzen. In zulke buurten zal men dan zelfs wel eens ter wille
van den welstand een enkel overgebleven oud huisje moeten af breken. Maar met des te meer
kracht kan men oude stadsgedeelten, ook door een handige leiding van het verkeer, in hun
ouderwetsch karakter bewaren en behoeden voor schennis door de onpassende nieuwe winkels.
In kleine steden en dorpen hebben de groote warenhuizen geen zin en zij zijn er
den ondergang van den winkelier. Hier moet men door wettelijke bepalingen, gemeente-
verordeningen en winkelraambelasting de »Ramschgeschafte” onmogelijk maken, en speciaal
beletten, dat de hooger gelegen verdiepingen de uitstalvensters krijgen, die volkomen doel-
loos zijn en het straataspect zoozeer verknoeien. Dat overigens ook voor groote winkels wel
aesthetisch goede oplossingen zijn te vinden, en dat het ook mogelijk is oude woonhuizen
tot praktische winkels te verbouwen, bewezen tal der tentoongestelde voorbeelden, welker
gemis het moeilijk maakt dit deel van sprekers betoog met vrucht weer te geven.
Bijna nog verderfelijker voor het straataspect dan de in oude woonhuizen inge-
bouwde winkels is de reclame, die dikwijls de geheele architectuur aan het oog onttrekt.
De spreker wijst er op, dat de tallooze elkander in bontheid overschreeuwende en door
omvang verdringende reclames niet eens doeltreffend zijn. Hoeveel mooier en ten slotte
ook doeltreffender, omdat zij het oog boeien, zijn de bescheiden oude huisteekens — bij
ons meestal gevelsteenen — en uithangborden. Ook de reclame moest men met reglementeering
en belastingheffing te keer gaan, maar vooral betrekkingen zoeken met kooplieden en
winkeliers, dezen het onzinnige en hinderlijke der reclame onder het oog brengen, en de
hulp inroepen der Kamers van Koophandel, middenstandsvereenigingen enz.
De burgemeesters van Hildesheim en Halberstadt deelden mede welke goede
resultaten men in hunne steden met een Ortsstatut had bereikt. Beiden drongen erop aan
de zoo leerzame tentoonstelling ook op andere plaatsen te houden, en eene keuze uit de
afbeeldingen in een plaatwerk te vereenigen en uit te geven. Deze denkbeelden vonden
dadelijk ondersteuning: de Dürerbund, de Bond Heimatschutz en de Rijnlandsche ver-
eeniging voor heemschut en monumentenzorg bleken bereid voor het organiseeren van
tentoonstellingen te willen zorgen, en de heeren Högg en Gurlitt namen op zich een
publicatie van het belangrijke materiaal voor te bereiden.
Als tweede punt der agenda kwam »de wettelijke bescherming van monumenten
in kerkelijk bezit” thans aan de orde. Verhandelingen hierover werden gehouden door
een jurist, Prof. Bredt, door een protestantschen en een katholieken geestelijke: Superintendent
153